ECLI:NL:RBROT:2017:9945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
ROT 16/5894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Economische Zaken, thans de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.F. van der Brugge, kreeg een boete opgelegd van € 2.500,- wegens het niet reinigen en ontsmetten van een vervoermiddel waarmee evenhoevigen waren vervoerd, in strijd met de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 maart 2016 met een vervuilde veewagen op de openbare weg reed, zonder deze voorafgaand te reinigen. Eiser voerde aan dat hij de veewagen had gereinigd, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de wettelijke verplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft de uitzonderingsbepaling van de Regeling preventie niet van toepassing verklaard, omdat de situatie van eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor uitzondering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde boete niet onredelijk was, gezien de ernst van de overtreding en het belang van de preventie van besmettelijke dierziekten. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/5894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: mr. J.F. van der Brugge,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, thans de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Turuclu,

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).
Bij besluit van het 27 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door M.J.F. Tissing, toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd omdat een vervoermiddel van eiser, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, zich op de openbare weg bevond en dit vervoermiddel voorafgaand daaraan niet was gereinigd en ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel.
Volgens verweerder heeft eiser daarmee artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding, en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie) overtreden.
Op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gwwd kan verweerder aan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
1.1.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de toepasselijke wettelijke bepalingen
opgenomen.
2. Eiser voert in beroep aan dat de uitzonderingsbepaling neergelegd in artikel 31,
tweede lid, van de Regeling preventie in zijn geval van toepassing is.
Eiser had op dag van de controle, 5 maart 2016, rond lunchtijd zijn veewagen gereinigd en ontsmet. Nadat eiser een ooi met een tweeling thuis had gelost, kreeg hij de melding dat een andere ooi mogelijk zou gaan bevallen of op dat moment al aan het bevallen was. Onderweg had eiser bij een van zijn percelen een korte tussenstop gemaakt om voer voor zijn schapen te halen. Eiser had binnen een half uur na het lossen van de ooi de veewagen kunnen reinigen en ontsmetten. Van eiser kan niet worden gevergd om aan elk klein perceel een reinigings- en ontsmettingsplaats te realiseren. Niet valt in te zien hoe eiser in deze situatie anders had kunnen handelen, aldus eiser.
2.1.
Verweerder heeft het boetebesluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
31 maart 2016 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA, M.J.F. Tissing (hierna: Tissing). In dit rapport beschrijft Tissing dat hij zich samen met de toezichthouder F. Alons op 5 maart 2016 omstreeks 14.00 uur op de openbare weg, de N371, bevond. Daar zagen deze toezichthouders een auto met daarachter gekoppeld een aanhangwagen rijden. Nadat de toezichthouders dit vervoermiddel enige tijd hadden gevolgd, stopte dit vervoermiddel geheel uit eigen beweging bij een perceelnummer 3, gelegen binnen de gemeente Westerveld. Eiser was de chauffeur van dit vervoermiddel. De toezichthouders zagen dat in het vervoermiddel geen dieren aanwezig waren en dat de vloer van dit vervoermiddel was bevuild met mestresten. Aan de hand van de kleur, geur en samenstelling stelden de toezichthouders vast dat deze mestresten zeer vermoedelijk afkomstig waren van een schaap. Daarnaast zagen de toezichthouders stro, houtresten (bast) en hooiresten.
Vervolgens heeft op 5 maart 2016, omstreeks 14.20 uur, een verhoor met eiser plaatsgevonden. Nadat aan hem de cautie was gegeven, verklaarde eiser het volgende:
“Ik heb net een ooi met een vierling vanuit een perceel naar huis gebracht. Vanmorgen heb ik ook nog een ooi met een tweeling naar huis gebracht. Ik ga hier nu voer ophalen voor andere schapen. Ik ga weer naar het land om te kijken of er misschien weer één aan het aflammeren is. Op deze wijze kan ik de aanhanger wel elke 5 minuten schoon gaan maken. Ik heb thuis onvoldoende ruimte om alle schapen te houden. Thuis alleen stalruimte, geen perceel land voor de schapen. Ik heb totaal ongeveer 100 ooien. Voor mij is het hobby, ik werk door de weeks bij een wegenbouwer. Deze auto is niet van mij, de aanhanger wel.”
Bij het rapport van bevindingen zijn enkele foto’s van het vervoermiddel en de laadruimte gevoegd.
2.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (onder meer herhaald in de uitspraak van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:300) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
2.3.
Vaststaat dat eiser op 5 maart 2016 met een vervoermiddel met daarachter gekoppeld een aanhangwagen op de openbare weg reed, dat dit vervoermiddel was bevuild met mestresten en dat dit vervoermiddel niet meteen na het lossen van de schapen was gereinigd en ontsmet. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat de verplichting die voortvloeit uit artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie voor iedere vervoerder geldt, ongeacht of hij particulier of bedrijfsmatig dieren houdt.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitzonderingsbepaling van artikel 31, tweede lid, van de Regeling preventie op eiser niet van toepassing is.
Uit deze bepaling volgt dat de verplichting, genoemd in artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie niet van toepassing is als het gaat om vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van de stal of de weide naar een andere weide van hetzelfde bedrijf worden vervoerd, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.
In dit geval was geen sprake van vervoer van de ene naar de andere weide, maar gaat het erom dat eiser een ooi met lammeren had gelost bij zijn woning waar een reinigings- en ontsmettingsplaats was. Eiser heeft de wagen niet eerst gereinigd, maar is vanaf zijn huis weer naar de weide gereden.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat sprake was van een overmachtssituatie en dat hij zijn wagen op dat moment niet bij zijn woning kon reinigen, omdat sprake was van een noodgeval. Voor zover eiser met deze stelling heeft willen betogen dat de overtreding hem niet kan worden verweten, volgt de rechtbank dit betoog niet. Uit het rapport van bevindingen van 31 maart 2016 blijkt immers dat eiser een tussenstop heeft gemaakt om voer op te halen voor zijn schapen. Van de door eiser gestelde noodsituatie is derhalve niet gebleken. Dit blijkt evenmin uit eisers eigen verklaringen tijdens het verhoor. Eiser heeft verklaard dat hij weer naar het land ging om te kijken of een ooi
misschien(cursivering door de rechtbank) weer aan het lammeren was.
2.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat een vervoermiddel van eiser, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, zich op de openbare weg bevond en dit vervoermiddel voorafgaand daaraan niet was gereinigd en ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiser artikel 30, eerste lid, in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd om een boete aan eiser op te leggen.
3. De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Regeling preventie gediende belang van preventie van verspreiding van besmettelijke dierziekten staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen.
In de omstandigheid dat eiser fulltime werkzaam is in de wegenbouw en dat hij zich alleen in de avonduren en weekenden in de vorm van een hobby bezighoudt met de schapen ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de boete. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, kan vanwege het grote aantal schapen dat eiser houdt – op naam van eiser stonden toen 183 dieren geregistreerd - niet van het hobbymatig houden van schapen worden gesproken. Evenmin ziet de rechtbank in de stelling dat de boete van € 2.500,- eiser financieel hard raakt reden voor matiging van de boete, nu eiser geen financiële gegevens heeft overgelegd.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Wettelijk kader ROT 16/5894

A. Grondslag overtreding

Op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet dieren (Gwwd) kan verweerder een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Op grond van artikel 120b, tweede lid van de Gwwd worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.
Op grond van artikel 120a, eerste lid, van de Gwwd wordt verstaan onder overtreding: de gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens onder meer artikel 17 van die wet, en onder overtreder: degene die een overtreding pleegt of mede pleegt.
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gwwd kunnen bij ministeriële regeling hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, regels worden gesteld ter voorkoming van overbrenging van een besmettelijke dierziekte, waaronder in ieder geval regels omtrent het behandelen of onschadelijk maken van producten van dierlijke oorsprong, diervoeder, vervoermiddelen alsmede van andere producten of voorwerpen die drager van smetstof kunnen zijn.
Op grond van artikel 16 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: de Regeling preventie), opgenomen in Titel 2 “Preventie van besmettelijke dierziekten”, is het verboden om in strijd te handelen met de bepalingen van deze titel.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Regeling preventie is het verboden om een ongeladen vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, op de openbare weg te brengen, dan wel op een plaats of bedrijf waar evenhoevigen worden gehouden, op een slachthuis of op een verzamelcentrum voor evenhoevigen.
Op grond van artikel 30, tweede lid, van Regeling preventie is het eerste lid niet van toepassing indien het vervoermiddel is gereinigd en ontsmet overeenkomstig de artikelen 31, 34 of 35 van de Regeling preventie.
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Regeling preventie is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op het vervoer, bedoeld in artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Regeling preventie.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie is de vervoerder verplicht een vervoerseenheid, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd terstond na de lossing, in ieder geval voordat de vervoerseenheid op de openbare weg wordt gebracht, op de plaats van lossing te reinigen en te ontsmetten met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.
Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Regeling preventie is het eerste lid niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van de stal of de weide naar een andere weide van hetzelfde bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.

B. Grondslag hoogte boete

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt de hoogte van de bestuurlijke boetes die verweerder op grond van artikel 120b van de Gwwd voor overtredingen als bedoeld in artikel 120a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gwwd kan opleggen, vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlagen 1, 2 of 3 voor de desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel is het bedrag bij de boetecategorie ernstige overtredingen: € 2.500,-.
Volgens Bijlage 2 bij de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd is overtreding van artikel 30, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie een ernstige overtreding.
Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.