Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 26 april 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 4 augustus 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 2 december 2016 gehouden comparitie van partijen, inclusief de spreekaantekeningen van de gemachtigden van [eiser];
- de akte na comparitie van de zijde van ECT;
- de (antwoord)akte na comparitie aan de zijde van [eiser].
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
in elk geval medearbeidsgerelateerd en van chronische aard waren, te meer omdat zijn huisarts en, zoals uit de hiervoor in 3.1 (iv) genoemde brief blijkt, ook Arbo Groep al
een verband hadden gelegdmet [[eiser]]'s arbeidssituatie.
behandelingen heeft ondergaan waarbij het accent telkens lag op aanpassing van de werkomstandighedendan wel het aanleren van een andere werkhouding en van andere gewoontes. Hieruit volgt dat [[eiser]] reeds vóór 26 oktober 2000 voldoende zekerheid had over de voor de vestiging van de aansprakelijkheid relevante oorzaak van zijn klachten en het chronische karakter daarvan, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij voor die datum reeds bekend was met de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen en de immateriële schade, alsmede met de daarvoor aansprakelijke persoon, te weten [verweerster].”
enige bevestigingvond voor zijn vermoeden dat de chemicaliën op het werk zijn klachten veroorzaakten, de verjaring is gaan lopen. Gezien het hiervoor overwogene geven deze oordelen
niet blijk van een onjuiste rechtsopvattingomtrent de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuiten alle in de onderdelen aangevoerde klachten af.”