4.2.3.Beoordeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in bijlage II bij dit vonnis, en het verhandelde ter terechtzitting op 17 oktober 2017 stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.
Op 21 en 22 april 2017 hebben meerdere (afgeluisterde en opgenomen) telefoongesprekken plaatsgevonden waarbij de verdachte het woord voert en waar op momenten op de achtergrond de medeverdachte [naam medeverdachte 1] te horen is die de verdachte souffleert en aanvult.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat het kan kloppen dat de Engelstalige man, met wie hij op 22 april is aangehouden [naam medeverdachte 1] heet. Hij kent deze man als een klant die toentertijd regelmatig in de brasserie in Amsterdam kwam waar hij werkte.
De teksten die de verdachte in die telefoongesprekken uitspreekt bevatten ernstige en grove bedreigingen aan het adres van degene die op dat moment aan de telefoon is, [naam slachtoffer 2] of [naam slachtoffer 3] . Zo blijkt uit de uitgewerkte tekst van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek dat is gevoerd op 21 april 2017 te 22:46:11 uur, sessienr. 18, waarin de verdachte spreekt met [naam slachtoffer 2] dat door de verdachte wordt gezegd: “anders gaat er een granaat daar naar binnen. Als we geen contact krijgen vanavond met die familie, gaat het in jouw restaurant.”
De rechtbank is van oordeel dat die bedreiging maakt dat [naam slachtoffer 2] tot het afgifte van het gevraagde overgaat. [naam slachtoffer 2] heeft immers vlak daarna het telefoonnummer van [naam slachtoffer 3] (familie van [naam slachtoffer 1] ) naar de verdachte ge-sms’t.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de uitgewerkte tekst van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek dat is gevoerd op 22 april 2017 te 0:02:23 uur, sessienr. 71, waarin de verdachte spreekt met [naam slachtoffer 3] , blijkt dat door de verdachte wordt gezegd: “Maar als er niet wordt betaald, gaan we actie ondernemen, gaat het huis opgeblazen worden. Als er geen kinderen waren geweest, was jij al lang niet meer geweest op deze wereld. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] op de achtergrond:
“Did you see the people in the back garden.”De verdachte: “Ik was gisteren daar toevallig. Toen hebben jullie ook mensen van ons gezien toch, in de achtertuin, of niet?”.
De verdachte zegt vervolgens dat hij nu zo daar naartoe kan komen en zo tien man naar zijn huis kan sturen. Daarna zegt hij dat de [naam slachtoffer 3] vlak bij het Feijenoordstadion woont en een wit hekje heeft. Voorts zegt de verdachte in dit gesprek: “Dus wij willen graag gewoon ons gedeelte terug waar wij recht op hebben. Klaar.” [naam medeverdachte 1] zegt dan op de achtergrond:
He steal 25 million.” Verdachte zegt dan tegen [naam medeverdachte 1] : “
I don’t wanna say that now.”Waarop [naam medeverdachte 1] zegt: “Tell him (2x)”. De verdachte vervolgens tegen [naam slachtoffer 3] : “Luister, broer. Wil je van ons weten waarom wij problemen maken, of niet? [naam 1] ? Hoor. [naam 2] heb van ons 25 miljoen afgestolen. 25 miljoen. Ik weet niet of je kan rekenen, of wat?”
Later die dag rijdt de verdachte samen met zijn medeverdachte naar het Art Hotel in Rotterdam om daar [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] te ontmoeten. Na deze ontmoeting wordt de verdachte aangehouden als inzittende van een Skoda. Naast hem zit de Engelstalige verdachte [naam medeverdachte 1] .
De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij deze telefoongesprekken met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft gevoerd en dat hij de tijdens deze telefoongesprekken geuite bedreigingen tegenover zowel [naam slachtoffer 2] als [naam slachtoffer 3] ook heeft uitgesproken.
De verdachte stelt echter dat hij door [naam medeverdachte 1] enkel was gevraagd om als vertaler (Engels-Nederlands) mee te gaan en dat hij dus niet inhoudelijk bij die bedreigingen betrokken is geweest. [naam medeverdachte 1] zou hem in de auto steeds briefjes hebben gegeven met de tekst die hij moest vertalen en door de telefoon tegen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] moest uitspreken. Tijdens die gesprekken was [naam medeverdachte 1] op de achtergrond aanwezig.
De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de rol van de verdachte als vertaler, dus slechts sprake is geweest van een ondergeschikte rol van de verdachte, te weten niet anders dan die van een ‘doorgeefluik’.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij alleen als vertaler heeft gefungeerd en de door hem uitgesproken teksten van een briefje heeft opgelezen ongeloofwaardig.
Uit het strafdossier blijkt genoegzaam dat de rol van verdachte groter was dan hij ter terechtzitting heeft doen voorkomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de inhoud en de toon van de tapgesprekken zich niet verdragen met de verklaring van de verdachte dat de tekst die hij uitsprak steeds vooraf voor hem opgeschreven was. De snelle antwoorden die de verdachte in deze gesprekken gaf, de wijze waarop hij respondeerde en anticipeerde op hetgeen zijn gesprekspartners [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zeiden, het souffleren van tekst door [naam medeverdachte 1] , alsmede de terugkoppeling aan [naam medeverdachte 1] , duiden niet op een op schrift gestelde tekst die door de verdachte enkel wordt voorgelezen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een veel actievere uitvoerende rol waarbij hij met name door zijn dwingende toon, de kort op elkaar gegeven antwoorden en het herhalen van tekst, heeft meegewerkt en mogelijk heeft gemaakt dat [naam slachtoffer 2] werd gedwongen het telefoonnummer af te geven. Dit geldt ook voor de gesprekken met [naam slachtoffer 3] . Bij [naam slachtoffer 3] is het uiteindelijk bij een poging gebleven omdat de verdachte en zijn medeverdachten direct na de ontmoeting met [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] door de politie zijn aangehouden.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij uit angst voor mogelijke represailles is blijven meewerken met [naam medeverdachte 1] en zich om deze reden niet heeft gedistantieerd. De rechtbank acht dit verweer niet aannemelijk geworden.
Aan de verdachte kan gedurende het voeren van de telefoongesprekken in de nacht van 21 op 22 april de bedreigende aard en strekking daarvan bezwaarlijk zijn ontgaan.
Zou hij zich toen al hebben willen distantiëren -aanwijzingen daarvoor ontbreken in het dossier- dan had hij dit toch in ieder geval kunnen doen nadat hij de auto verlaten had.
De volgende ochtend (22 april 2017) heeft hij zich echter wederom door [naam medeverdachte 1] laten ophalen bij de brasserie en is, ook toen [naam medeverdachte 1] vertelde dat hij met de betreffende mannen een ontmoeting geregeld had, opnieuw meegegaan en wel naar Rotterdam.
Zou de verdachte zich werkelijk van het gebeuren hebben willen distantiëren dan had hij daartoe de gelegenheid, temeer daar de verdachte nog ter zitting heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] niet wist hoe hij heette, noch waar hij woonde. De verdachte wist ook dat hij meeging naar een afspraak met degenen met wie hij de avond en nacht daarvoor had getelefoneerd.
Ook dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw met [naam medeverdachte 1] mee te gaan. In Rotterdam hebben de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens bij het Art Hotel twee oudere Turkse mannen ontmoet. [naam medeverdachte 1] sprak met hen en hij vroeg aan de verdachte om in het Nederlands te vertalen: “vraag hem of hij het heeft begrepen”. Daarna is de verdachte met [naam medeverdachte 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] nog meegegaan naar het café Corner te Rotterdam. Het daar gevoerde gesprek heeft hij ook bijgewoond.
Gelet op deze omstandigheden en het feit dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de gedragingen van de ander, maar juist een actieve uitvoerende rol heeft gespeeld bij de verbale bedreigingen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte bij de afpersing en de poging daartoe. De rechtbank acht dan ook het medeplegen bewezen.
In het dossier is tot slot voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte (en zijn medeverdachte) een ander wederrechtelijk heeft willen bevoordelen. De afgedwongen verstrekking van het telefoonnummer van [naam slachtoffer 2] was immers een belangrijke stap in de beoogde incasso van de 12 miljoen euro die beide verdachten – kennelijk ten behoeve van derden - van [naam slachtoffer 3] wilden ontvangen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verweren van de verdediging worden verworpen en de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder feit 1 en het onder feit 2 primair alternatief ten laste gelegde.