ECLI:NL:RBROT:2017:9042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
10/9960115-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandeling voor gijzeling van een minderjarige verdachte in een afpersingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met een mededader werd beschuldigd van afpersing en voorbereidingshandelingen voor gijzeling. De minderjarige verdachte heeft telefonisch bedreigingen geuit aan een man, waarbij hij deze dwong om een telefoonnummer te geven. Tevens heeft hij geprobeerd een andere man te dwingen tot de afgifte van 12 miljoen euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 21 en 22 april 2017 meerdere telefoongesprekken hebben gevoerd, waarin ernstige bedreigingen zijn geuit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor gijzeling, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de afpersing van de eerste man en de poging tot afpersing van de tweede man. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/9960115-17
Datum uitspraak: 31 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam minderjarige verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats minderjarige verdachte] op [geboortedatum minderjarige verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres minderjarige verdachte] , [woonplaats minderjarige verdachte] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 17 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.S. van Unnik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, dat hij zich zal melden bij- en dat hij zal meewerken aan begeleiding door De Jeugd&Gezinsbeschermers te [plaats] ;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de einduitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 2 primair
Standpunt officier van justitie
Primair is sprake van voorbereiding van een gijzeling. Dat het, naast afpersing ook de bedoeling van de verdachte en zijn medeverdachte was om familieleden te ontvoeren is af te leiden uit het feit dat er in de auto handboeien in de vorm van tie-wraps zijn aangetroffen. Ook de omstandigheid dat er mannen de tuin van de familie [naam familie] zijn binnengedrongen is relevant. Dat is niet alleen ontzettend bedreigend voor de bewoners maar kan ook worden gezien als voorbereiding voor een daadwerkelijke ontvoering vanuit die woning. Dat het niet tot een gijzeling is gekomen, maar ‘slechts’ een dreigende ontmoeting is strafrechtelijk niet relevant bij de ten laste gelegde ‘voorbereiding van gijzeling’. Een ontvoering van familieleden zou wellicht de gelegenheid bieden om [naam slachtoffer 1] te dwingen tot het afleggen van een ontlastende verklaring én tot het betalen van het geldbedrag. Bovendien lijkt de 12 miljoen euro te zien op een drugsschuld, voortkomend uit een conflict over een partij verdovende middelen. Het openbaar ministerie is van oordeel dat alle omstandigheden tezamen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het begaan van gijzeling.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting op 17 oktober 2017 is gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de pleegperiode van vóór 21 april 2017. Voorts kan, gelet op de plek waar de tie-wraps in de auto zijn aangetroffen, te weten in een vak achter de bestuurdersstoel, niet worden vastgesteld dat de verdachte daarvan wetenschap heeft gehad. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de onder 2 primair ten laste gelegde voorbereidingshandeling voor gijzeling niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en feit 2 primair cumulatief/alternatief
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de officier van justitie is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen als bewijs:
  • Tapgesprekken tussen de verdachten en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] met [naam slachtoffer 2] en later met [naam slachtoffer 3] ;
  • Bevindingen van het observatieteam met betrekking tot de ontmoeting in het Art Hotel en de foto's die het observatieteam ter plaatse heeft gemaakt en waaruit blijkt dat het de verdachte en [naam medeverdachte 1] waren die daar een ontmoeting hadden met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] ;
  • Het aantreffen van tot handboeien gevouwen tie-wraps in die auto;
  • De verklaring van [naam schoonvader] , de schoonvader van [naam slachtoffer 1] .
4.2.2.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft betoogd dat dit feit niet wettig overtuigend kan worden bewezenverklaard. [naam slachtoffer 2] heeft immers geen aangifte gedaan en verklaard dat [naam slachtoffer 3] en hij niet zijn afgeperst, dat zij zich ook niet bedreigd hebben gevoeld en dat hij niet is gezwicht voor bedreigingen. De in de tenlastelegging genoemde middelen hebben dus niet geleid tot afgifte van het telefoonnummer. Er is geen voldoende significant causaal verband tussen bedreiging en de verstrekking van dat nummer, althans bestaat gerede twijfel. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen voor het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2
Bij de onder feit 2 eerste alternatief genoemde feitelijke handelingen bij de vier gedachtenstreepjes heeft de verdachte geen actieve significante betrokkenheid gehad en is hij daar evenmin strafbaar behulpzaam bij geweest. Het oogmerk op wederechtelijke bevoordeling en afgifte van een bedrag van 12 miljoen ontbreekt bij de verdachte. Hij was immers slechts de vertaler en een doorgeefluik. Indien al sprake is geweest van opzet op dit feit, dan was dat bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en diens kennelijke medeverdachten en niet bij verdachte, de berichtgever. Gelet hierop dient ook ten aanzien van het onder 2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijspraak te volgen.
4.2.3.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in bijlage II bij dit vonnis, en het verhandelde ter terechtzitting op 17 oktober 2017 stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.
Op 21 en 22 april 2017 hebben meerdere (afgeluisterde en opgenomen) telefoongesprekken plaatsgevonden waarbij de verdachte het woord voert en waar op momenten op de achtergrond de medeverdachte [naam medeverdachte 1] te horen is die de verdachte souffleert en aanvult.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat het kan kloppen dat de Engelstalige man, met wie hij op 22 april is aangehouden [naam medeverdachte 1] heet. Hij kent deze man als een klant die toentertijd regelmatig in de brasserie in Amsterdam kwam waar hij werkte.
De teksten die de verdachte in die telefoongesprekken uitspreekt bevatten ernstige en grove bedreigingen aan het adres van degene die op dat moment aan de telefoon is, [naam slachtoffer 2] of [naam slachtoffer 3] . Zo blijkt uit de uitgewerkte tekst van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek dat is gevoerd op 21 april 2017 te 22:46:11 uur, sessienr. 18, waarin de verdachte spreekt met [naam slachtoffer 2] dat door de verdachte wordt gezegd: “anders gaat er een granaat daar naar binnen. Als we geen contact krijgen vanavond met die familie, gaat het in jouw restaurant.”
De rechtbank is van oordeel dat die bedreiging maakt dat [naam slachtoffer 2] tot het afgifte van het gevraagde overgaat. [naam slachtoffer 2] heeft immers vlak daarna het telefoonnummer van [naam slachtoffer 3] (familie van [naam slachtoffer 1] ) naar de verdachte ge-sms’t.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de uitgewerkte tekst van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek dat is gevoerd op 22 april 2017 te 0:02:23 uur, sessienr. 71, waarin de verdachte spreekt met [naam slachtoffer 3] , blijkt dat door de verdachte wordt gezegd: “Maar als er niet wordt betaald, gaan we actie ondernemen, gaat het huis opgeblazen worden. Als er geen kinderen waren geweest, was jij al lang niet meer geweest op deze wereld. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] op de achtergrond:
“Did you see the people in the back garden.”De verdachte: “Ik was gisteren daar toevallig. Toen hebben jullie ook mensen van ons gezien toch, in de achtertuin, of niet?”.
De verdachte zegt vervolgens dat hij nu zo daar naartoe kan komen en zo tien man naar zijn huis kan sturen. Daarna zegt hij dat de [naam slachtoffer 3] vlak bij het Feijenoordstadion woont en een wit hekje heeft. Voorts zegt de verdachte in dit gesprek: “Dus wij willen graag gewoon ons gedeelte terug waar wij recht op hebben. Klaar.” [naam medeverdachte 1] zegt dan op de achtergrond:
He steal 25 million.” Verdachte zegt dan tegen [naam medeverdachte 1] : “
I don’t wanna say that now.”Waarop [naam medeverdachte 1] zegt: “Tell him (2x)”. De verdachte vervolgens tegen [naam slachtoffer 3] : “Luister, broer. Wil je van ons weten waarom wij problemen maken, of niet? [naam 1] ? Hoor. [naam 2] heb van ons 25 miljoen afgestolen. 25 miljoen. Ik weet niet of je kan rekenen, of wat?”
Later die dag rijdt de verdachte samen met zijn medeverdachte naar het Art Hotel in Rotterdam om daar [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] te ontmoeten. Na deze ontmoeting wordt de verdachte aangehouden als inzittende van een Skoda. Naast hem zit de Engelstalige verdachte [naam medeverdachte 1] .
De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij deze telefoongesprekken met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft gevoerd en dat hij de tijdens deze telefoongesprekken geuite bedreigingen tegenover zowel [naam slachtoffer 2] als [naam slachtoffer 3] ook heeft uitgesproken.
De verdachte stelt echter dat hij door [naam medeverdachte 1] enkel was gevraagd om als vertaler (Engels-Nederlands) mee te gaan en dat hij dus niet inhoudelijk bij die bedreigingen betrokken is geweest. [naam medeverdachte 1] zou hem in de auto steeds briefjes hebben gegeven met de tekst die hij moest vertalen en door de telefoon tegen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] moest uitspreken. Tijdens die gesprekken was [naam medeverdachte 1] op de achtergrond aanwezig.
De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de rol van de verdachte als vertaler, dus slechts sprake is geweest van een ondergeschikte rol van de verdachte, te weten niet anders dan die van een ‘doorgeefluik’.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij alleen als vertaler heeft gefungeerd en de door hem uitgesproken teksten van een briefje heeft opgelezen ongeloofwaardig.
Uit het strafdossier blijkt genoegzaam dat de rol van verdachte groter was dan hij ter terechtzitting heeft doen voorkomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de inhoud en de toon van de tapgesprekken zich niet verdragen met de verklaring van de verdachte dat de tekst die hij uitsprak steeds vooraf voor hem opgeschreven was. De snelle antwoorden die de verdachte in deze gesprekken gaf, de wijze waarop hij respondeerde en anticipeerde op hetgeen zijn gesprekspartners [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zeiden, het souffleren van tekst door [naam medeverdachte 1] , alsmede de terugkoppeling aan [naam medeverdachte 1] , duiden niet op een op schrift gestelde tekst die door de verdachte enkel wordt voorgelezen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een veel actievere uitvoerende rol waarbij hij met name door zijn dwingende toon, de kort op elkaar gegeven antwoorden en het herhalen van tekst, heeft meegewerkt en mogelijk heeft gemaakt dat [naam slachtoffer 2] werd gedwongen het telefoonnummer af te geven. Dit geldt ook voor de gesprekken met [naam slachtoffer 3] . Bij [naam slachtoffer 3] is het uiteindelijk bij een poging gebleven omdat de verdachte en zijn medeverdachten direct na de ontmoeting met [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] door de politie zijn aangehouden.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij uit angst voor mogelijke represailles is blijven meewerken met [naam medeverdachte 1] en zich om deze reden niet heeft gedistantieerd. De rechtbank acht dit verweer niet aannemelijk geworden.
Aan de verdachte kan gedurende het voeren van de telefoongesprekken in de nacht van 21 op 22 april de bedreigende aard en strekking daarvan bezwaarlijk zijn ontgaan.
Zou hij zich toen al hebben willen distantiëren -aanwijzingen daarvoor ontbreken in het dossier- dan had hij dit toch in ieder geval kunnen doen nadat hij de auto verlaten had.
De volgende ochtend (22 april 2017) heeft hij zich echter wederom door [naam medeverdachte 1] laten ophalen bij de brasserie en is, ook toen [naam medeverdachte 1] vertelde dat hij met de betreffende mannen een ontmoeting geregeld had, opnieuw meegegaan en wel naar Rotterdam.
Zou de verdachte zich werkelijk van het gebeuren hebben willen distantiëren dan had hij daartoe de gelegenheid, temeer daar de verdachte nog ter zitting heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] niet wist hoe hij heette, noch waar hij woonde. De verdachte wist ook dat hij meeging naar een afspraak met degenen met wie hij de avond en nacht daarvoor had getelefoneerd.
Ook dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw met [naam medeverdachte 1] mee te gaan. In Rotterdam hebben de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens bij het Art Hotel twee oudere Turkse mannen ontmoet. [naam medeverdachte 1] sprak met hen en hij vroeg aan de verdachte om in het Nederlands te vertalen: “vraag hem of hij het heeft begrepen”. Daarna is de verdachte met [naam medeverdachte 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] nog meegegaan naar het café Corner te Rotterdam. Het daar gevoerde gesprek heeft hij ook bijgewoond.
Gelet op deze omstandigheden en het feit dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de gedragingen van de ander, maar juist een actieve uitvoerende rol heeft gespeeld bij de verbale bedreigingen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte bij de afpersing en de poging daartoe. De rechtbank acht dan ook het medeplegen bewezen.
In het dossier is tot slot voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte (en zijn medeverdachte) een ander wederrechtelijk heeft willen bevoordelen. De afgedwongen verstrekking van het telefoonnummer van [naam slachtoffer 2] was immers een belangrijke stap in de beoogde incasso van de 12 miljoen euro die beide verdachten – kennelijk ten behoeve van derden - van [naam slachtoffer 3] wilden ontvangen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verweren van de verdediging worden verworpen en de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder feit 1 en het onder feit 2 primair alternatief ten laste gelegde.
4.2.4.
Conclusie
De verdachte heeft op 21 april 2017 en op 22 april 2017 samen met een ander [naam slachtoffer 2] telefonisch bedreigd en hem gedwongen een telefoonnummer aan hen te geven.
Ook heeft hij samen met zijn medeverdachte getracht [naam slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van 12 miljoen euro.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Primair
Hij op 21 april 2017 te Rotterdam en in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van een gegeven, te weten het telefoonnummer van [naam slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader die [naam slachtoffer 2] heeft opgebeld en heeft gezegd dat er een granaat in het restaurant zou worden gegooid als het telefoonnummer niet die avond zou worden gegeven;
2.
hij in de periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van 12 miljoen euro, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke
bedreiging met geweld hierin bestond dat:
- hij en/of zijn mededader heeft/hebben gezegd dat de woning van bovengenoemde personen zou worden opgeblazen;
- hij en/of zijn mededader aan die [naam slachtoffer 3] heeft medegedeeld dat als er
geen kinderen waren geweest deze [naam slachtoffer 3] niet meer in leven zou zijn geweest;
- hij en/of zijn mededader aan die [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gevraagd of hij
die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die [naam slachtoffer 3] heeft
gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van
die [naam slachtoffer 3] kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in
de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte
kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die
[naam slachtoffer 3] hadden gestaan en hadden aangebeld terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair:

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2. cumulatief/alternatief ten laste gelegde:

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing van [naam slachtoffer 2] en aan een poging daartoe van [naam slachtoffer 3] . Hierbij is [naam slachtoffer 2] op dusdanig grove wijze bedreigd dat hij zich gedwongen voelde om het telefoonnummer van [naam slachtoffer 3] af te geven.
Ook [naam slachtoffer 3] is door de verdachte en zijn medeverdachte bedreigd om hem zo trachten te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 12 miljoen euro. Dat het hier bij een poging is gebleven, is slechts te danken aan het ingrijpen van de politie en het slachtoffer. De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten zeventien jaar.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde afpersing en poging tot afpersing, waarbij er telefonisch ernstige bedreigingen zijn geuit, voor de slachtoffers (en hun familie) een traumatische ervaring moet zijn geweest. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Ook ter zitting heeft de verdachte nog aangegeven zich ook nu nog op geen enkele wijze verantwoordelijk te voelen voor hetgeen tijdens die gesprekken door hem is gezegd en de uitwerking die dat soort bedreigingen op de ander gehad moeten hebben. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2015 is veroordeeld terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en handelen in strijd met artikel 3 onder C van de Opiumwet. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
7.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 24 april 2017 en een aanvulling daarop gedateerd 4 mei 2017. Deze rapporten houden, voor zover van belang, het volgende in.
[naam minderjarige verdachte] woont samen met zijn moeder en broertje in [woonplaats minderjarige verdachte] . Zijn ouders zijn sinds twee jaar officieel gescheiden, maar waren al langer uit elkaar. [naam minderjarige verdachte] heeft goed en regelmatig contact met vader, zowel persoonlijk als via de telefoon. Moeder omschrijft [naam minderjarige verdachte] als een lieve en verantwoordelijk jongen. Hij houdt zich doorgaans thuis aan de gestelde afspraken, maar kan hier wel over in discussie gaan. De zorgen over de ontwikkeling van de jeugdige zijn niet zodanig dat nader onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming nodig is. Vooralsnog zegt [naam minderjarige verdachte] mee te zullen werken aan begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Er is geen doorverwijzing naar specialistische Jeugdhulp of Jeugdbescherming of andere hulpverlening.
Psycholoog, drs. L.A.A. ten Have (onder supervisie van drs. L. Heukelom) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 21 juli 2017. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
[naam minderjarige verdachte] denkt niet dat hij hulpverlening nodig heeft. Hij is hard aan het werk, heeft familie en vrienden en daarmee komt het goed, aldus [naam minderjarige verdachte] . Werken en school vindt hij erg leuk.
In onderhavig onderzoek imponeert [naam minderjarige verdachte] als een sociaal vaardige jongen met een zeer positief zelfbeeld, waarin hij zichzelf lijkt te overschatten. Het lijkt belangrijk voor hem te zijn om een sociaal wenselijk beeld van zichzelf neer te zetten, er is geen ruimte voor eventuele mindere sterke kanten. Ook uit het test onderzoek blijkt dat hij dit sociaal wenselijk heeft ingevuld. Tegelijkertijd wordt bij het test onderzoek onzekerheid gezien die hij gedeeltelijk weg maakt door zich kritisch en wat devaluerend op te stellen naar onderzoeker.
Ten aanzien van de cognitieve ontwikkeling wordt duidelijk dat [naam minderjarige verdachte] beschikt over een disharmonisch intelligentieprofiel op gemiddeld niveau, ten voordele van de verbale vaardigheden. Over gewetensvorming ontstaat door de sociale wenselijke houding weinig beeld, onduidelijk is of hij zich voldoende kan inleven in anderen en hoe hij gevoelens van schuld en schaamte hanteert. Zorgelijk is in elk geval dat hij eerder veroordeeld is bedreiging, mishandeling en handelen in strijd met de Opiumwet.
Bij [naam minderjarige verdachte] is geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens. Er is vanuit het huidige onderzoek geen zicht gekomen op de aanloop naar en het plegen van het tenlastegelegde feit, indien bewezen, omdat [naam minderjarige verdachte] hier niets over wil vertellen. Aangezien er daarnaast geen psychopathologie is vastgesteld, kan het delictgedrag indien bewezen niet hierdoor verklaard worden. Het is niet mogelijk geweest om zicht te krijgen op eventuele motieven en drijfveren noch de dynamiek met de medeverdachte. Daarom kunnen geen uitspraken worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Er wordt een matig risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag gezien.
[naam minderjarige verdachte] is sociaal competent en heeft in enige mate effectieve copingvaardigheden, zelfcontrole en doorzettingsvermogen. Vanuit het huidige onderzoek komen er geen argumenten naar voren gelegen in de persoonlijkheid of de ontwikkeling van [naam minderjarige verdachte] die aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. [naam minderjarige verdachte] is nog in ontwikkeling. Indien [naam minderjarige verdachte] schuldig wordt bevonden aan het tenlastegelegde feit, wordt geadviseerd om consequent te reageren op zijn gedrag en straf te geven hiervoor.
Mocht begeleiding dan wel behandeling in de toekomst ingezet worden dan is het in het belang van [naam minderjarige verdachte] zijn ontwikkeling dat deze zorgen middels procesdiagnostiek verder in kaart worden gebracht.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) heeft naar aanleiding van het psychologisch rapport een vervolgrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 augustus 2017.
Dit rapport houdt, onder meer, het volgende in.
Om de kans op herhaling te voorkomen moet er, indien [naam minderjarige verdachte] schuldig wordt bevonden, zicht komen op de rol van [naam minderjarige verdachte] in het delict, zijn mogelijke rol en zijn motivatie/de onderliggende factoren voor het delict. Op basis van deze informatie kan de juiste hulp worden ingezet. De RvdK kan zich vinden in het toepassen van het jeugdstrafrecht en het straffende karakter van een mogelijke justitiële reactie. Echter, de RvdK maakt zich ernstig zorgen over hoe [naam minderjarige verdachte] terecht is gekomen in de delictsituatie, welke rol hij mogelijk speelt in dit netwerk en hoe hij zich na invrijheidstelling positioneert ten aanzien van de medeverdachte en de samenleving. De RvdK vindt het daarom, naast een straf, ook nodig dat de Jeugdreclassering van [naam minderjarige verdachte] wordt voortgezet voor een langere periode, bij voorkeur twee jaar. Vanuit het persoonlijkheidsonderzoek worden er op dit moment geen aanrijpingspunten gezien voor begeleiding, dan wel behandeling.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige zich houdt aan de meldplicht, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten De Jeugd&Gezinsbeschermers te [plaats] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van een rapport ‘Gezinsplan’ opgemaakt door De Jeugd&Gezinsbeschermers van 9 oktober 2017.
Op de zitting van 17 oktober 2017 heeft de medewerker van De Jeugd&Gezinsbeschermers [plaats] hun rapport toegelicht en zij heeft meegedeeld dat toezicht en begeleiding van de verdachte noodzakelijk is. Hoewel er kennelijk geen probleemgebieden aan te geven zijn, is het, gelet op de omstandigheid dat hij zich voor een tweede keer in relatief korte tijd weer bij politie en justitie in aanmerking komt in verband met ernstige feiten, toch nodig een vinger aan de pols te houden. Dit ter voorkoming van (soortgelijke) strafbare feiten in de toekomst door de minderjarige.
De verdachte volgt thans een sportopleiding en loopt stage in een sportschool. Hij kan bij zijn moeder blijven wonen.
7.4.
Strafmaatverweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte oprecht spijt heeft van het voorval en dat hij zijn leven een andere wending heeft gegeven door een andere stageplaats buiten de horeca te zoeken, hetgeen hem gelukt is, weer terug naar school te gaan en zijn opleiding weer op te pakken. Hij is vastbesloten nooit weer terug te keren naar de gevangenis. De kans op recidive is volgens de deskundigen niet groot. Doorslaggevende betekenis komt toe aan het feit dat niet vergelding centraal dient te staan, doch dat de verdachte minderjarig is en pedagogische aspecten dienen te prevaleren. Weliswaar heeft hij een relevant antecedent, doch die zaak is echter niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak en betreft bovendien een zaak uit 2013/2014. De verdachte staat ook open voor begeleiding en is daarvoor gemotiveerd. Met maatwerk dient bij deze stand van zaken te worden volstaan; een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke straf en eventueel reclasseringscontact, zo nodig in combinatie met een taakstraf. Aangezien de psycholoog geen behandeling en begeleiding noodzakelijk acht, is verplicht reclasseringscontact niet strikt noodzakelijk en dit kan achterwege blijven. Om hem nu nog terug te sturen naar de gevangenis is in dit bijzondere geval niet effectief en pedagogisch onverantwoord.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte een actieve uitvoerende rol heeft gespeeld bij de verbale bedreigingen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] . Het gemak waarmee de verdachte telefonisch anderen met dergelijke termen bedreigt en het feit dat hij er evenmin voor terugschrikt daarna ook de fysieke confrontatie aan te gaan met degenen die hij daarvoor nog mede door hem zijn bedreigd, acht de rechtbank zorgelijk. Het feit dat hij wordt betrokken bij een “incasso” van 12 miljoen euro en de aard van de bedreigingen vallen slecht te rijmen met het beeld dat de verdachte van zichzelf schetst. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat hij, een jongen van pas 17 jaar oud, kennelijk al wordt vertrouwd met informatie over criminele aangelegenheden waar zich doorgaans alleen volwassenen mee bezig houden. Daar komt nog bij dat blijkens zijn strafblad, verdachte ook eerder is veroordeeld voor ernstige feiten, te weten mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Of dit om soortgelijke gedragingen heeft gehandeld of feiten van een veel minder kaliber heeft betroffen, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen omdat de verdachte hierover verder geen openheid van zaken ter zitting heeft willen geven.
Omdat er blijkens de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt verder geen probleemgebieden zijn in het leven van de verdachte die zouden kunnen verklaren waarom hij is gekomen tot het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten, ziet de rechtbank daarin geen reden om tot strafvermindering te concluderen. Daarnaast heeft de verdachte gezien zijn houding ter terechtzitting - de rechtbank niet kunnen overtuigen dat hij de verantwoordelijkheid wil nemen voor hetgeen hij heeft gedaan en voor de consequenties die dat voor anderen dan hemzelf of zijn naaste familie heeft gehad.
Gezien de ernst van deze feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het standpunt van de raadsman brengt de rechtbank in het onderhavige geval niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal de hiervoor genoemde straf dan ook aan de verdachte opleggen.
Door de straf deels voorwaardelijk op te leggen, is gewaarborgd dat verdachte zich in de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, die hem kan begeleiden en tevens kan bijstaan bij zijn resocialisatie.
Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de onder 2 primair tenlastegelegde voorbereidingshandeling van gijzeling en anders dan de officier van justitie, enkel komt tot bewezenverklaring van het onder 2 primair alternatief ten laste gelegde.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen op de datum van de uitspraak.
De verdediging heeft verzocht het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen.
Gelet op dit veroordelend vonnis, waarbij aan de verdachte een jeugddetentie zal worden opgelegd van enige duur, zijn er geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis op te heffen of om de schorsing nog te laten voortduren. Het verzoek van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen zal dan ook worden toegewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor gijzeling heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair alternatief ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat deze jeugddetentie een gedeelte groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zijn medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht (uit te voeren door de instelling de Jeugd-& Gezinsbeschermers, gevestigd te [plaats] ) bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
zich gedurende de proeftijd zich zal melden bij de Jeugd-& Gezinsbeschermers, [adres] , [plaats] , op door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen. Zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
zal meewerken aan het behouden van een zinvolle dagbesteding.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht,
te weten 133 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. B.E. Dijkers en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij
op of omstreeks 21 en/of 22 april 2017 te Rotterdam, en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ter
beschikking stellen van een of meer gegevens, te weten het telefoonnummer van
[naam slachtoffer 3] , in elk geval van enig gegeven, welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld hierin bestond(en)dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die
[naam slachtoffer 2] heeft opgebeld en heeft gezegd dat er een granaat in het restaurant
van die man zou worden gegooid als het telefoonnummer niet die avond zou
worden gegeven;
art 317 Sr
subsidiair,voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of een of meerdere personen,
op of omstreeks 21 en/of 22 april 2017 te Rotterdam, en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ter
beschikking stellen van een of meer gegevens, te weten het telefoonnummer van
[naam slachtoffer 3] , in elk geval van enig gegeven, welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld hierin bestond(en)dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die
[naam slachtoffer 2] heeft opgebeld en heeft gezegd dat er een granaat in het restaurant van
die man zou worden gegooid als het telefoonnummer niet die avond zou worden
gegeven.
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 april
2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is
geweest door:
- voor die [naam medeverdachte 1] telefoongesprekken te voeren en (in die gesprekken) als
tolk te fungeren van de Engelse naar de Nederlandse taal en vice versa;
art 317 Sr
art 48 ahf Sr lid 1 en 2
art 47 Sr
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot
en met 23 april 2017 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of te Amersfoort en/of te
Alphen aan de Rijn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is
gesteld, te weten gijzeling als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht
(Sr) en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr,
opzettelijk informatie heeft/hebben verzameld over/van één of meerdere
personen, te weten
- [naam slachtoffer 1] en/of
- [naam slachtoffer 4] en/of
- [naam slachtoffer 3] en/of
- [naam slachtoffer 5] en/of
- [naam slachtoffer 2]
en/of afspraken te hebben gemaakt en/of besprekingen te hebben gehad met [naam medeverdachte 2]
en/of andere personen over:
-het weghalen/kidnappen van de vrouw van [naam slachtoffer 1] en/of zijn kinderen en/of
zijn schoonmoeder;
-het (vervolgens) een aantal maanden verborgen houden van de vrouw van [naam slachtoffer 1]
;
-het regelen van bakens voor de auto's van een of meer personen uit de familie
van [naam slachtoffer 1] ;
en/of samen met anderen de (schoon)familie van [naam slachtoffer 1] heeft geobserveerd
door bij die familie aan te bellen en/of de tuin van de woning van die familie
zonder toestemming te hebben betreden;
en/of voorwerpen/informatiedragers/vervoermiddelen bestemd tot het begaan van
dat misdrijf voorhanden heeft gehad, te weten: een huurauto (Skoda Octavia met
kenteken [kentekennummer] ), een telefoon, een baken, tie-wraps, een foto van [naam slachtoffer 3]
met zijn kleinkind, een foto van het adres van [naam slachtoffer 3] , een foto van het
kenteken van de auto van [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] , een foto van de
verblijfsvergunning van [naam 3] ;
artikel 46 jo. 282/282a Sr
en/of
hij
in of omstreeks de periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam, en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 3] heeft
gedwongen tot de afgifte van 12 miljoen euro, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) , welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat:
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gezegd dat de woning van
bovengenoemde personen zou worden opgeblazen;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [naam slachtoffer 3] heeft medegedeeld dat als er
geen kinderen waren geweest deze [naam slachtoffer 3] niet meer in leven zou zijn geweest;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gevraagd of hij
die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die [naam slachtoffer 3] heeft
gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van
die [naam slachtoffer 3] kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in
de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte
kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die
[naam slachtoffer 3] hadden gestaan en hadden aangebeld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 Sr
art 47 Sr
art 45 Sr
Subsidiair,voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of een of meerdere personen,
in of omstreeks de periode 19 tot en met 22 april 2017 te Rotterdam, en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 3] heeft
gedwongen tot de afgifte van 12 miljoen euro, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) , welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat:
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gezegd dat de woning van
bovengenoemde personen zou worden opgeblazen;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [naam slachtoffer 3] heeft medegedeeld dat als er
geen kinderen waren geweest deze [naam slachtoffer 3] niet meer in leven zou zijn geweest;
- hij en/of zijn mededader(s) aan die [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gevraagd of hij
die mannen in de tuin niet gezien heeft. Dat hij tegen die [naam slachtoffer 3] heeft
gezegd dat die mannen bij hem hoorden en dat hij zo 10 man naar het huis van
die [naam slachtoffer 3] kan sturen en dat zijn huis een wit hekje heeft, terwijl er in
de dagen ervoor reeds meerdere malen onbekend gebleven personen met zwarte
kleding over de schutting van de woning geklommen waren en in de tuin van die
[naam slachtoffer 3] hadden gestaan en hadden aangebeld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 april
2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door:
- voor die [naam medeverdachte 1] telefoongesprekken te voeren en (in die gesprekken) als
tolk te fungeren van de Engelse naar de Nederlandse taal en vice versa;
- die [naam medeverdachte 1] naar de afspraak in het Art Hotel in Rotterdam te begeleiden.
art 317 Sr
art 48 ahf Sr lid 1 en 2
art 47 Sr
art 45 Sr
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht