Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
(waarmee kennelijk [schuldbemiddelingsinstantie] wordt bedoeld, toevoeging rechtbank)kan niet anders dan geconcludeerd worden dat gedurende het minnelijke schuldhulpverleningstraject gehandeld is conform de NVVK richtlijn. Uit het dossier blijkt dat schuldeisers niet akkoord willen gaan met het minnelijke voorstel. De private partij heeft ervoor gekozen geen aanvraag tot dwangakkoord in te dienen bij de rechtbank gezien het feit dat zij het verre van aannemelijk achten dat er een mogelijkheid tot een minnelijke regeling
(sic, toevoeging rechtbank). In het dossier zijn voldoende argumenten aangetroffen waarin bevestigd wordt dat het aanvragen van een wangakkoord niet zinvol is. De private partij heeft overtuigend aangetoond dat het minnelijke traject correct is uitgevoerd en dat een verzoek tot toelating WSNP de enige reële mogelijkheid is. Bovenstaande argumenten hebben mij doen besluiten een wsnp verzoek op te stellen waarin wij verklaren dat het minnelijk schuldregelingstraject correct en zorgvuldig is uitgevoerd door [schuldbemiddelingsinstantie] en er geen andere mogelijkheid is dan de rechtbank te verzoeken om toelating WSNP. [gemeenschappelijke regeling] draagt daarmee de volle verantwoordelijkheid voor het voorliggende dossier. (…)”
2.De beoordeling
feitelijkeschuldbemiddeling is immers uitgevoerd door [schuldbemiddelingsinstantie] en derhalve niet door een persoon of instelling als bedoel in artikel 48 lid 1 Wck.