Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 27 juni 2017
[appellante],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
.”
”
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de schuldbemiddeling niet was uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het Consumenten Krediet (WCK). De appellante had op 22 december 2016 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de poging tot buitengerechtelijke schuldregeling niet was uitgevoerd door een erkende instantie. Het hof heeft de zaak op 27 juni 2017 behandeld en geconcludeerd dat, hoewel de schuldbemiddeling niet voldeed aan de wettelijke vereisten, er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Het hof oordeelde dat de appellante alsnog kon worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, omdat de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling niet in het geding was en de appellante te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.