4.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.
Primair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en ook geen opzet heeft gehad op de klap tegen het hoofd van de in de tenlastelegging genoemde aangever. Dat laatste is per ongeluk gebeurd. De verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om de aangever op zijn hoofd te raken. Hij had de intentie om hem op zijn rechter bovenarm te raken, zoals ook blijkt uit de door hem gedane geweldsmelding en zijn verklaringen bij de Rijksrecherche, bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, omdat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door met een lange wapenstok op de rechter bovenarm van een persoon te richten, bestaat niet de aanmerkelijke kans dat de persoon deels op zijn hoofd wordt geraakt. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de aangever nagenoeg stilstond op het moment van de klap. Indien die aanmerkelijk kans wel aanwezig wordt geacht geldt dat de verdachte die aanmerkelijke kans in elk geval nimmer bewust heeft aanvaard. Hij had immers de intentie om op de bovenarm te slaan. Op de terechtzitting heeft hij ook verklaard dat hij bij het gebruik van de lange wapenstok altijd op de bovenarm van degene die wordt geslagen richt en hij nooit iemand met de lange wapenstok tegen het hoofd heeft geraakt.
Subsidiair is aangevoerd dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, omdat aan de eisen van artikel 7, eerste lid, Politiewet is voldaan en de verdachte daarom rechtmatig heeft gehandeld.
Het onderhavige incident vond plaats na afloop van de voetbalwedstrijd Feyenoord tegen Kuba Krasnodar. Er was concrete voorinformatie dat er plannen zouden zijn om een ruiter van zijn of haar paard te trekken. Voorts was een extra aandachtspunt voor de AE-leden dat de zogenoemde combiregeling (verplicht geregeld vervoer voor supporters van de bezoekende club), ontbrak, hetgeen extra gevaar opleverde. Tevens was er volgens getuigen en de verdachte te weinig ME aanwezig was. Ook was bekend dat de situatie rondom de trappen op de Coen Moulijnweg, waar het onderhavige incident plaatsvond, een zogenoemde “hotspot” is waar supportersbewegingen elkaar kruisen en zich ophouden. Zoals door politieambtenaren eenduidig is verklaard, was er sprake van een grimmige, gespannen en dreigende sfeer, vooral na de wedstrijd direct voorafgaand aan het incident. Er hielden zich veel supporters op bij de trappen en de situatie daar was zeer hectisch. Op enig moment kwam het zover dat de politie te paard ingesloten en belaagd werd door een groep supporters. De verdachte kwam naar aanleiding van een roep om assistentie, die naar zijn mening als een verzoek om spoedassistentie moest worden geïnterpreteerd, van de commandant van de politie te paard ter plaatse teneinde de politie te paard te ontzetten om verdere escalatie te voorkomen. Er ging dus een dreiging uit richting de politie te paard. Aangever had zich niet eerder verwijderd toen daarom was gevraagd. Hij heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid. Toen de verdachte ter plaatse kwam, hoorde hij (in zijn beleving) de aangever opruiende en beledigende woorden (“Kankerjoden”) uiten (tegen de politie te paard) en dit had in zijn beleving een aanzuigende werking op de rest van het publiek. De verdachte was in die situatie gerechtigd om de politie te paard te hulp te schieten en een klap met de lange wapenstok te geven om de verwijdering van de aangever te bewerkstellingen en escalatie te voorkomen. De verdachte heeft uitgelegd waarom hij heeft gekozen voor een slag met de lange wapenstok en niet voor een por met de lange wapenstok, omdat met een por meer letsel wordt toegebracht. Voorts geldt dat sprake is geweest van een normale (gematigde) klap, waarbij er dus niet bovenmatig hard is geslagen. Verder geldt dat de klap met de wapenstok an sich volgens de daarvoor geldende instructies is uitgevoerd. Het enkele feit dat de klap deels op het hoofd van de aangever terecht is gekomen, zeker nu dit niet beoogd was, maakt het handelen van de verdachte niet disproportioneel. Verder geldt dat het verrichten van een aanhouding geen optie was. Het was voor de verdachte evenmin mogelijk om de aangever voorafgaand aan het geweld te waarschuwen.
Beoordeling
(klap met wapenstok)
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte de aangever met een bovenhandse slag heeft geslagen met de lange wapenstok, dat de wapenstok daarbij de zijkant van het hoofd van de aangever heeft geraakt en dat de aangever daardoor letsel (onder andere een hoofdwond en een hersenschudding) heeft opgelopen.
(wijze van slaan)
Op basis van de als bewijsmiddel gebruikte eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van het incident wordt voorts vastgesteld dat de verdachte de aangever van achteren is genaderd en dat hij de aangever plotseling, zonder dat de aangever dat zag en zonder voorafgaande waarschuwing, met de wapenstok heeft geslagen. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de wijze waarop de verdachte de slag met de wapenstok heeft gegeven op de camerabeelden het volgende waargenomen en geconstateerd.
De wijze waarop de slag wordt gegeven, is te vergelijken met een bovenhandse servicebeweging bij tennis. De linkerhand van de verdachte wijst aanvankelijk naar voren, terwijl hij zijn rechterhand met daarin de wapenstok achter zijn hoofd houdt. De wapenstok wijst dan naar boven. Zijn rechterarm is dan gebogen. Hij maakt vervolgens met zijn rechterarm en -hand met daarin de wapenstok een bovenhandse beweging naar voren, in de richting van de aangever. De wapenstok bevindt zich bij die beweging hoog boven zijn hoofd, wordt naar beneden gebracht en eindigt vervolgens bij de rechter zijkant van het hoofd van de aangever. De verdachte staat op dat moment achter de aangever. Bij het geven van deze slag draait zijn hele torso (bovenlichaam) mee, tot ongeveer 180 graden; aan het begin van deze beweging staat hij vrijwel haaks op de aangever met zijn voorlichaam richting de ter plaatse aanwezige trappen en aan het eind van de beweging staat hij weer vrijwel haaks op de aangever, maar dan met zijn rug richting de trappen. Op het moment dat de wapenstok helemaal naar voren is gebracht en het hoofd van de aangever aan de rechterzijde raakt, staat de verdachte schuin voorover gebogen naar de aangever toe en zet hij nog een stap naar voren.
Op basis van deze eigen waarneming van de rechtbank, in samenhang bezien met de inhoud van de als bewijsmiddelen gebruikte stukken met daarin de verklaringen van de aangever en de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2], wordt vastgesteld dat de verdachte met volle kracht heeft geslagen. De kracht voor deze slag kwam niet alleen uit zijn arm, maar ook uit zijn lichaam, gezien de rotatie daarvan. De slag was volgens één van de getuigen zelfs zo hard dat hij die kon horen.
Op de camerabeelden is ook te zien dat de wapenstok, toen de verdachte daarmee van boven naar beneden sloeg, zich nagenoeg boven althans in de directe omgeving van het hoofd van de aangever bevond en ook dat de verdachte de wapenstok toen in een zodanige hoek hield dat de slag een bijna verticale slag benaderde. De slag was aldus naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op het hoofd van de aangever.
(
voorwaardelijk opzet)
Door zo te handelen bestond de aanmerkelijke kans dat door deze slag met de lange wapenstok het hoofd van de aangever zou worden geraakt en zwaar lichamelijk letsel (zoals ernstig hoofd- en/of hersenletsel) kon worden toegebracht.
De verklaring van de verdachte dat hij de intentie had om op de rechter bovenarm te slaan, is niet geloofwaardig, gelet op de wijze waarop hij heeft geslagen. De verdachte heeft door gericht en met volle kracht op het hoofd te slaan de aanmerkelijke kans dat hij bij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen ook bewust aanvaard. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte gezien zijn opleiding, zijn jarenlange ervaring als politieman en als lid van de aanhoudingseenheid (AE) alsmede zijn ervaring met het gebruik van de lange wapenstok in het bijzonder zich bewust moet zijn geweest van deze kans. Bewezen is daarom dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
(wederrechtelijkheid)
Nu de verdachte het voornoemde geweld heeft gebruikt in het kader van zijn werk als politieambtenaar, dient beoordeeld te worden of sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 7 van de Politiewet, namelijk een situatie op grond waarvan een ambtenaar van politie, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, geweld mag gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van het geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Ook moet het geweld proportioneel zijn gelet op het beoogde doel en gaat aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
In de Politiewet en de Ambtsinstructie zijn ook regels opgenomen voor het gebruik van geweldsmiddelen, zoals de wapenstok. In Rotterdam geldt daarnaast het Besluit lange wapenstok politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: het Besluit). Op grond van artikel 6 van dit Besluit moet de lange wapenstok worden gebruikt met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook moet de gebruiker op basis van artikel 7 van dit besluit getraind zijn.
De verdachte was in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Hij was bij de wedstrijd Feyenoord tegen Kuban Krasnodar op 29 augustus 2013 ingezet als [politieambtenaar] van de AE. Hij was in daarvoor in aanmerking komende situaties gerechtigd tot het gebruik van de lange wapenstok en hij was daarvoor getraind.
De vraag die voorligt is of de verdachte in de onderhavige situatie geweld mocht toepassen en of hij daarbij gebruik mocht maken van de lange wapenstok op de wijze zoals hij heeft gedaan, daarbij rekening houdend met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze vraag wordt als volgt beoordeeld.
In de ogen van de politie ontstond er na de wedstrijd op en in de buurt van het plein bij de trappen waar het onderhavige incident plaatsvond een sfeer die grimmig was en/of grimmiger werd. Aangever en andere supporters hebben dit blijkens hun verklaringen anders ervaren. Zij hebben verklaard dat de sfeer rustig was.
De rechtbank acht echter aannemelijk dat bij de politie, onder wie de verdachte, de indruk is en kon ontstaan dat de sfeer grimmiger werd en dat er op een gegeven moment een dreiging uitging van de supporters naar de politie te paard en ingrijpen noodzakelijk was. Daarbij is het volgende van belang.
Er was voorinformatie dat er plannen zouden zijn om een politieruiter van zijn of haar paard te trekken. Daarover was gesproken tijdens de briefing voorafgaand aan de wedstrijd, waarbij de verdachte [politieambtenaar] van de AE aanwezig was. Voor de aanvang van de wedstrijd waren er ook enkele incidenten geweest. Daarbij zijn, onder andere door de verdachte en zijn team, aanhoudingen verricht. Er was geen combi-regeling. Mede in verband met de eerdere aanhoudingen, was besloten de Russische supporters na afloop van de wedstrijd langer in het stadion te laten blijven en werden de Feyenoord supporters ertoe aangespoord door te lopen, zodat beide groepen elkaar niet zouden ontmoeten. Op en bij het plein bij de trappen bleven echter verschillende Feyenoord supporters rondhangen. Volgens de politie waren daar supporters bij die zich uitdagend gedroegen, beledigende woorden uitten en voor de politie of de politieauto’s op de grond spuugden. De aangever heeft samen met een vriend en het 12-jarige zoontje van die vriend het stadion verlaten. Toen zij op het plein bij de trappen liepen werd de vriend van de aangever boos op de politie te paard. Hij richtte zich tot hen en stond daarbij ook te schelden. Er ontstond een hevige discussie tussen de vriend van de aangever en de politie te paard, die hem aansprak en naar de muur bracht. Op de camerabeelden is te zien dat de vriend bij het eerste paard stond en handbewegingen maakte in de richting van de berijder van het eerste paard. De aangever, die er ook bij gekomen was, stond toen bij het tweede paard. Hij werd weggeduwd door de berijder van het tweede paard. Er kwamen ook wat andere supporters omheen staan. Een man met een groen shirt liep met wijd opengesperde handen naar de paarden. Er waren nog ongeveer vier andere mensen dichtbij de paarden, die ook naar de paarden keken, alsmede wat mensen iets verderop en op een grotere afstand. De man met het groene shirt bleef bij de paarden staan en, gezien de beelden, leek hij zich met het incident te bemoeien en zich provocerend te gedragen. De aangever werd door een politieagent/ME-er bij de schouder gepakt en weggeduwd. Hij bleef daarna iets verderop staan.
Volgens de ruiters die bij de muur stonden, werden er ook dingen naar hen toe gegooid. Zij kregen de indruk dat zij ingesloten werden en voelden zich belaagd. Door een van hen werd hiervan melding gedaan via de bovenlijn van de portofoons waarvan door de politie gebruik werd gemaakt en werd om assistentie verzocht. De verdachte heeft dit bericht ook gehoord en is vervolgens samen met zijn collega’s in een ME-bus ter plaatse gegaan.
Op de genoemde camerabeelden zijn in totaal ongeveer 20 supporters te zien, maar op andere – eveneens op de terechtzitting getoonde – camerabeelden, die door supporters zijn gemaakt, is te zien dat het totaal aantal mensen op en in de buurt van het plein groter was. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat er ook supporters (zo’n 10 à 15 personen) waren, die eerst aan de overkant stonden en vervolgens terugrenden naar de trappen en dus tegen de stroom in en terug naar het stadion, hetgeen onlogisch is als ze hadden willen vertrekken. Dat had volgens hem ook een aanzuigende werking en op dat moment kwam de melding van zijn collega dat de ruiters werden belaagd. Hij heeft dit, gelet op wat zijn collega zei en zijn intonatie (namelijk op gespannen toon, terwijl deze collega normaal heel rustig en monotoon praat), opgevat als een verzoek om spoedassistentie. De rechtbank acht het gezien de omstandigheden en gezien het korte tijdsbestek (een aantal seconden) waarin dit alles gebeurde, begrijpelijk dat hij dit zo heeft ervaren. De verdachte begreep dat hij moest ingrijpen om de paarden te ontzetten en escalatie te voorkomen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte in deze situatie mocht optreden. De verdachte mocht daarbij ook geweld gebruiken om de supporters te bewegen zich van deze plek te verwijderen. Hij mocht daarbij ook gebruik maken van de lange wapenstok. Hij beschikte niet over een ander, lichter geweldsmiddel. Mede gelet op wat twee deskundigen op dit punt hebben gerapporteerd naar aanleiding van deze zaak (Braat en Scheffer) is verklaarbaar dat dit het meest juiste toegepaste geweldsmiddel is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook tegen de aangever, die in ieder geval geen haast maakte om weg te gaan, gepast geweld mocht gebruiken.
De wijze waarop de verdachte tegen de aangever geweld heeft gebruikt was echter disproportioneel. Ook als de aangever zich opruiend zou hebben gedragen, door te schelden of anderszins, zoals de verdachte heeft verklaard, had hij niet zo plotseling, zonder enige waarschuwing, de wapenstok mogen hanteren zoals hij heeft gedaan, namelijk door deze met volle kracht in de directe omgeving van het hoofd van de aangever naar beneden te brengen met een slag die een verticale slag benaderde en aldus in de richting van het hoofd van de aangever te slaan, met als risico dat hij het hoofd zou raken en daardoor
zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Daarbij wordt ook meegewogen dat, zoals is verklaard door de [politieambtenaar], die trainingen voor het gebruik van de lange wapenstok geeft, met de wapenstok geen verticale slag mag worden gemaakt en sowieso niet op het hoofd mag worden geslagen. Zoals ook de verdachte zelf heeft verklaard, moet bij het slaan met de lange wapenstok worden gericht op de bovenbenen en bovenarmen waar zich de grotere spiergroepen bevinden. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Ook is meegewogen dat de aangever op het moment dat hij werd geslagen geen directe bedreiging vormde voor de politie te paard bij de muur. Als hij zich opruiend zou hebben gedragen, zoals de verdachte dit heeft ervaren, maar wat op basis van de camerabeelden of anderszins niet kan worden vastgesteld, had zijn gedrag hooguit een aanzuigende werking op andere supporters.
De door de verdachte gegeven slag met de wapenstok tegen het hoofd van de aangever, gaat gelet op het voorgaande, buiten de grenzen van artikel 7 van de Politiewet en is dus wederrechtelijk.