ECLI:NL:RBROT:2017:7952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
10/681321-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met hoofdelijkheid van betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De vordering van de officier van justitie, mr. L. Visser, betrof de vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 15.323,20. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde gezamenlijk de beschikking hadden over de opbrengsten van hun hennepkwekerij, die van juni tot december 2015 in Dordrecht operationeel was. De rechtbank concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als 'gemeenschappelijk voordeel' moest worden aangemerkt, wat leidde tot een hoofdelijke betalingsverplichting voor de veroordeelde.

De rechtbank baseerde haar beslissing op het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM-rapport) en de verklaringen van de veroordeelde en de medeveroordeelde. Ondanks de ontkenning van de veroordeelde dat er winst was gemaakt, vond de rechtbank het aannemelijk dat er wel degelijk voordeel was genoten, gezien het aangetroffen contante geldbedrag tijdens de doorzoeking. De rechtbank berekende het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.844,40, na aftrek van kosten en uitgaven die verband hielden met de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende was om de betalingsverplichting op nihil te stellen, en legde hem de verplichting op om het volledige bedrag aan de staat te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Parketnummer: 10/681321-15 (
ontneming)
Tegenspraak

VONNIS

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam, die bepaaldelijk is gevolmachtigd en waarneemt voor mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2017.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij onder opgemeld parketnummer onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 25 maart 2016 is de veroordeelde onder andere veroordeeld wegens het hierna te noemen strafbare feit.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. L. Visser, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 15.323,20.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
STRAFBARE FEIT WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens voormeld vonnis van 25 maart 2016 is de veroordeelde onder andere veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod (kort gezegd: het opzettelijk telen van hennep).
In voormeld vonnis is bewezen verklaard dat de veroordeelde samen met zijn partner, te weten de medeveroordeelde [naam medeveroordeelde] , een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd aan de [adres delict] te Dordrecht. Deze kwekerij is van 19 juni 2015 tot en met 19 december 2015 in bedrijf geweest. De veroordeelde heeft voornoemd feit bekend.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit strafbare feit door de veroordeelde en zijn partner is begaan.
BEOORDELING EN BEREKENING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt primair uitgegaan van de situatie, zoals die uit het onderzoek door de politie is gebleken. Bij onvoldoende informatie of in de situatie dat de veroordeelde een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, worden de normen gehanteerd die zijn vervat in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (hierna te noemen het BOOM-rapport). Dit mede omdat door of namens de veroordeelde niets is aangevoerd (of anderszins aannemelijk is geworden) op grond waarvan het aannemelijk is dat in deze zaak voor wat betreft één of meer punten uit genoemd rapport een afwijkende waarde/hoeveelheid moet worden aangenomen bij de berekening van het wederrechtelijk genoten voordeel.
De medeveroordeelde heeft tegenover de politie verklaard dat de veroordeelde en zij één mislukte oogst en één gelukte oogst hebben gehad alsmede de inbeslaggenomen oogst [1] . De veroordeelde heeft verklaard dat zij geen geld met de hennepkwekerij hebben verdiend.
De rechtbank acht de verklaring van de veroordeelde dat hij en de medeveroordeelde niets met de hennepkwekerij hebben verdiend, niet aannemelijk aangezien tijdens de doorzoeking van hun woning op 19 december 2015 een contant geldbedrag van € 2.985,- werd aangetroffen, terwijl zij beiden niet over inkomsten uit werk en/of uitkering beschikken.
Opbrengst in grammen
De rechtbank gaat bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, evenals de officier van justitie en de verdediging, ervan uit dat de veroordeelde in ieder geval één eerdere geslaagde oogst heeft gehad, waaruit hij voordeel heeft genoten.
De veroordeelde heeft geen verklaring afgelegd omtrent het aantal planten bij de eerdere oogst. Op 19 december 2015 zijn bij de ontmanteling van de hennepkwekerij aan de [adres delict] te Dordrecht 168 hennepplanten aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bij de eerdere voltooide oogst om een gelijk aantal planten is gegaan zoals bij de ontmanteling aangetroffen, dus 168 planten.
De rechtbank gaat bij de berekening van de opbrengst uit de eerdere oogst uit van de voordeelsberekening van de politie Eenheid Rotterdam van 22 januari 2016. In deze berekening is conform de tabel in het BOOM-rapport uitgegaan van een opbrengst van 29,1 gram per plant, aangezien bij de ontmanteling 13 planten per m² zijn aangetroffen. Een voltooide oogst moet, daarvan uitgaande, in het geval van de veroordeelde 4,888 kilogram hennep hebben opgeleverd (= 168 planten x 29,1 gram).
Opbrengst in gelden
De rechtbank zal in de berekening van de opbrengst in gelden uitgaan van de standaardnorm in het BOOM-rapport.
Op basis van het BOOM-rapport kan als kiloprijs voor hennep een bedrag van € 3.280,- worden aangenomen. De rechtbank komt in het geval van de veroordeelde dan uit op een bedrag van
€ 16.032,64(= 4,888 kilogram x € 3.280,00) als opbrengst uit de eerdere geslaagde oogst.
Afschrijvingskosten en kosten hennepstekken
Ondanks het feit dat de medeveroordeelde bij de politie heeft verklaard dat zij geen kosten heeft gemaakt voor het aanleggen van de hennepkwekerij [2] , zal in het voordeel van de veroordeelde rekening worden gehouden met afschrijvingskosten en inkoopkosten ten behoeve van hennepstekken.
Volgens het BOOM-rapport zijn de afschrijvingskosten voor een hennepkwekerij met 168 hennepplanten
€ 150,-per oogst. Dit bedrag zal op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht.
Bij het berekenen van de kosten van hennepstekken gaat de rechtbank uit van het in het BOOM-rapport genoemde normbedrag van € 2,85 per stek, zodat een bedrag van
€ 478,80(= 168 planten x € 2,85) op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering zal worden gebracht.
Variabele kosten
Als direct gerelateerd aan een oogst kunnen de kosten van kweekmedium, water en voedingsstof als variabele aftrekpost worden gezien. Bij het berekenen van deze kosten gaat de rechtbank uit van het in het BOOM-rapport genoemde normbedrag aan variabele kosten van
€ 3,33 per plant. In totaal bedragen de variabele kosten bij één oogst derhalve
€ 559,44(= 168 planten x € 3,33). Dit bedrag zal op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht.
Elektriciteitskosten
De veroordeelde en de medeveroordeelde hebben de stroom niet afgenomen van het reguliere stroomnet. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat het bij het strafvonnis aan Stedin Netbeheer B.V. toegewezen bedrag van € 3.197,28 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht.
De kosten ten behoeve van elektriciteit (voor zover deze zijn verbruikt ten behoeve van de hennepkwekerij) kunnen, indien deze later alsnog zijn betaald, voor aftrek op het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking komen. Nu de raadsman ter terechtzitting niet met enig stuk heeft kunnen onderbouwen dat voormeld bedrag inmiddels door de veroordeelde (of de medeveroordeelde) aan Stedin Netbeheer B.V. is betaald, komt voormeld bedrag
nietvoor aftrek op het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking.
Huisvestingskosten
De medeveroordeelde heeft verklaard dat de huur van de woning aan de [adres delict] te Dordrecht € 629,- per maand bedroeg en dat zij een bedrag van € 300 aan huurtoeslag per maand ontvingen.
Nu de woning door de veroordeelde en de medeveroordeelde tevens voor bewoning werd gebruikt en dus niet uitsluitend voor illegale doeleinden, worden de huisvestingskosten niet in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet anders dan dat de veroordeelde en de medeveroordeelde gezamenlijk de beschikking hebben of hebben gehad over hun deel van de (financiële) opbrengst van de hennepkwekerij en een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt. In het verlengde daarvan zal de betalingsverplichting hoofdelijk worden opgelegd.
Resumé
Gezien het voorgaande, bedraagt het totaal door de veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst 1 oogst € 16.032,64
Afschrijvingskosten € 150,00
Kosten stekken € 478,80
Variabele kosten
€ 559,44 -
Totaal: € 14.844,40
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Draagkracht verweer
De raadsman heeft, met verwijzing naar een brief van Reclassering Nederland, gedateerd 16 augustus 2017, aangevoerd dat de veroordeelde en de medeveroordeelde zich opnieuw zullen aanmelden voor het schuldhulpverleningstraject. Om die reden heeft de raadsman verzocht de betalingsverplichting vast te stellen op nihil.
Beoordeling
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben (zie Hoge Raad 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747).
Naar het oordeel van de rechtbank is het te prematuur om te stellen dat een thans 40-jarige man geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben. De rechtbank zal dan ook aan de veroordeelde de verplichting opleggen om het gehele bedrag van € 14.844,40 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 14.844,40(zegge:
veertienduizendachthonderdvierenveertig euro en veertig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 14.844,40(zegge:
veertienduizendachthonderdvierenveertig euro en veertig eurocent), met dien verstande dat indien en voor zover de medeveroordeelde [naam medeveroordeelde] betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [naam verdachte] van de politie Eenheid Rotterdam nummer [proces-verbaalnummer] , pagina 28.
2.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [naam verdachte] van de politie Eenheid Rotterdam nummer [proces-verbaalnummer] , pagina 28.