ECLI:NL:RBROT:2017:76

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
ROT 15/6266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Wet Dieren door aanwezigheid van Furazolidon in veevoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf dat veevoeder verhandelt, en de staatssecretaris van Economische Zaken. Eiseres kreeg een bestuurlijke boete van € 5.000,- opgelegd wegens de overtreding van artikel 8.7 van de Wet Dieren, omdat in een partij sojaschroot de verboden stof Furazolidon was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de overtreding eiseres kon worden verweten, ondanks haar claim dat zij te goeder trouw had gehandeld en dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden stof. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Tijdens de zitting op 28 november 2016 werd eiseres vertegenwoordigd door haar directeur en een adviseur, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de NVWA op 17 juli 2014 monsters had genomen van diervoeder en dat één monster positief testte op Furazolidon. Eiseres had de partij sojaschroot van een GMP-gecertificeerd bedrijf gekocht, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om haar van verwijtbaarheid te ontheffen. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om overtredingen te voorkomen. Bovendien werd de schending van de hoorplicht in de bezwaarprocedure door de rechtbank gepasseerd, omdat eiseres in de beroepsprocedure voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bepaalde dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete rechtmatig was en dat er geen gronden waren om de hoogte van de boete aan te vechten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats 1] , eiseres,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder,
gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 5.000,-.
Bij besluit van 4 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur M.A. Noordermeer, bijgestaan door
R.T. Ketelaar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door C.J.A.M. van der Meijs.

Overwegingen

1. Op 17 juli 2014 hebben controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij [bedrijf 1] te [plaats 2] vier bedrijfsmonsters sojaschroot (diervoerder) bemonsterd en laten analyseren. Op 23 juli 2014 bleek dat één van die vier monsters positief is getest op de stof Furazolidon. Dit betrof een partij die [bedrijf 2] had verkocht en geleverd aan eiseres. Een en ander is vastgelegd in een rapport van bevindingen van 2 februari 2015.
2. Op grond van de artikelen 2.17 en 2.18 van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling diervoeders 2012, is het (onder andere) verboden om diervoerder in de handel te brengen, in voorraad te hebben of voorhanden te hebben die een stof bevat die is opgenomen in de bijlage, tabel 2 van Verordening (EU) nr. 37/2010. Furazolidon is een verboden stof in de zin van de bijlage, tabel 2 van Verordening (EU) nr. 37/2010.
3. Verweerder heeft eiseres als overtreder aangemerkt. Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren acht verweerder zich bevoegd een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen. Het tegen de boete gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard onder de overweging dat de oorzaak van de verontreiniging met Furazolidon niet van belang is voor de vaststelling van de overtreding. Dat eiseres niet wist dat zij goederen heeft aangeschaft waar Furazolidon in zat, acht verweerder een (ondernemings)risico dat voor rekening van eiseres komt.
4. Eiseres heeft de door verweerder geconstateerde overtreding niet betwist, maar stelt - zakelijk weergegeven - dat haar geen enkel verwijt omdat zij altijd te goeder trouw heeft gehandeld. Zij acht het onterecht dat aan haar, terwijl haar geen enkele blaam treft, een boete wordt opgelegd. Zij heeft erop gewezen dat de Furazolidon-kwestie al anderhalf jaar speelt en dat de NVWA nog steeds niet bekend heeft gemaakt wat de oorzaak van het probleem is. Verder heeft zij erop gewezen dat zij telefonisch heeft aangegeven dat zij graag gehoord wilde worden als dat zinvol zou zijn en dat verweerder kennelijk de conclusie heeft getrokken dat dit niet zinvol was en daarom volgens eiseres ten onrechte van horen heeft afgezien. Ook heeft zij gewezen op diverse onzorgvuldigheden in het bestreden besluit.
5. Ter zitting heeft eiseres de grond dat verweerder niet zelf monsters heeft genomen maar gebruik heeft gemaakt van bestaande monsters, ingetrokken.
6. Eiseres stelt volledig te goeder trouw de onderhavige partij sojaschroot van [bedrijf 2] , als GMP erkend bedrijf, heeft gekocht en dat haar daarom geen verwijt treft.
6.1.
Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
6.2.
Uit de memorie van toelichting bij de Vierde tranche Awb blijkt dat daarbij het strafrechtelijke gedachtegoed wordt gevolgd. De toelichting op (toen nog) artikel 5.4.1.2 luidt: “Deze bepaling beoogt het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ ook voor bestuurlijke boeten te codificeren. (…). Net als bij strafrechtelijke overtredingen is schuld in de zin van verwijtbaarheid bij bestuursrechtelijk gesanctioneerde overtredingen doorgaans geen bestanddeel van het delict. Dit betekent dat het bestuursorgaan de verwijtbaarheid niet behoeft te bewijzen, maar deze mag veronderstellen als het daderschap vaststaat. Dit laat echter onverlet, dat ook in deze gevallen het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ geldt (…). Om aan het opleggen van een boete te ontkomen, zal de overtreder dan echter een beroep moeten doen op alle afwezigheid van schuld (a.v.a.s.) en deze afwezigheid aannemelijk moeten maken. Voor zover het gaat om de a.v.a.s.-variant van een “zorgvuldig gedrag”, zal de overtreder aannemelijk moeten maken dat hij, om een overtreding te voorkomen, alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze van hem konden worden gevergd (vergelijk de conclusie van de raadsheer advocaat-generaal mr. L.A.D. Keus van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 januari 2015, ECLI:NL:CBB:2015:5, punten 4.16. tot en met 4.18.).
6.3.
Gelet op hetgeen r.o. 6.2. is vermeld, slaagt het betoog dat eiseres geen enkel verwijt treft, niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de maximale van haar te vergen zorg heeft betracht ter voorkoming van overtredingen, zodat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
6.3.1.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij van elke partij sojaschroot die zij voorhanden heeft monsters neemt en daarop steekproeven verricht. Verder heeft zij aangevoerd dat zij enkel partijen sojaschroot koopt van bedrijven die GMP erkend zijn. Verweerders gemachtigde heeft daartegenover aangevoerd dat, gezien de toepasselijke wetgeving, het nemen van monsters en het verrichten van steekproeven tot de normale bedrijfsvoering van een bedrijf als dat van eiseres behoort. Eiseres heeft dit niet bestreden. De rechtbank acht de zorgvuldigheid die eiseres heeft betracht, niet zodanig dat sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid. Eiseres kan haar eigen verantwoordelijkheid niet ontwijken door de verwijzen naar certificaten van degenen met wie zij handelt. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres voor de constatering van de overtreding op 17 juli 2014 bekend was met het feit dat in Nederland sojaschroot werd verhandeld waarin de verboden stof Furazolidon was aangetroffen. Niet is gebleken dat zij haar controle als gevolg daarvan heeft geïntensiveerd.
6.3.2.
Ook het betoog dat het voor eiseres in de praktijk vrijwel onmogelijk is alle partijen die door haar verhandeld worden te controleren op allerlei verboden stoffen, zeker in relatie tot de geringe winst die zij maakt als klein bedrijf, faalt. De omvang van haar bedrijf ontslaat eiseres niet van haar verplichting om haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zij voorkomt dat zij overtredingen begaat.
7. Eiseres betoogt dat verschillende feitelijke onjuistheden staan in het bestreden besluit, bijvoorbeeld dat het bedrijf waarvan het sojaschroot is gekocht niet [bedrijf 3] heet maar [bedrijf 2] en dat het op- en overslagbedrijf Rijnzate B.V. niet een bedrijf van eisers is. Deze verschrijvingen zijn weliswaar ongelukkig, maar leiden niet tot het oordeel dat de boete niet kon worden opgelegd.
8. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij, voor zover zij weet, als enige bedrijf in de tweede lijn is gecontroleerd door de NVWA en vervolgens is beboet. Voor zover eiseres hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit beroep niet. Verweerders gemachtigde heeft toegelicht dat de NVWA ook bij andere bedrijven in de tweede lijn controles heeft verricht maar dat de verboden stof Furazolidon bij deze bedrijven niet is aangetroffen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
9. Het betoog dat verweerder ten onrechte in bezwaar van horen heeft afgezien, slaagt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres telefonisch desgevraagd aan hem heeft meegedeeld dat zij niet gehoord wenste te worden. Eiseres heeft dit gemotiveerd bestreden. Nu de hoorplicht gelet op de geschiedenis van haar totstandkoming een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure vormt, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om aan te tonen - bijvoorbeeld door middel van een op ambtseed of op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal - dat eiseres heeft verklaard van horen af te zien. Ter zitting is gebleken dat verweerder aan deze bewijsstandaard niet kan voldoen omdat het gestelde afzien van horen slechts in een telefoonnotitie is vastgelegd. Dit acht de rechtbank onvoldoende. Het wordt er dan ook voor gehouden dat eiseres niet ondubbelzinnig heeft afgezien van haar recht gehoord te worden. Van het horen is dan ten onrechte afgezien. De rechtbank zal deze schending van artikel 7:2 van de Awb echter passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres is in de beroepsprocedure ruimschoots in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te brengen en heeft daarvan ook gebruik gemaakt. Ter zitting heeft zij bovendien aangegeven dat zij niet in haar belangen is geschaad nu zij in beroep is gehoord. De rechtbank acht het daarom aannemelijk is dat zij door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:101).
10. Gelet op het vorenstaande kon verweerder in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid om aan eiseres wegens de geconstateerde overtreding een boete van € 5.000,- op te leggen. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de opgelegde boete.
11. Het beroep van eiseres is ongegrond.
12. In de omstandigheid dat de rechtbank de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
13. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 331,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.