2.2.Te beantwoorden vragen
De verdachte en/of zijn medeverdachten ontkennen iedere betrokkenheid bij de woningoverval en/of maken gebruik van hun recht om te zwijgen. De vragen die - mede daarom - tijdens het onderzoek op de zitting centraal hebben gestaan en moeten worden beantwoord zijn:
Zijn het de verdachte en zijn medeverdachten die te zien zijn op de beelden van de beveiligingscamera’s?
Is er voorafgaand aan de woningoverval betrokkenheid van de verdachte en/of zijn medeverdachten bij de woning?
Is er betrokkenheid van de verdachte en/of zijn medeverdachten bij de uitvoering van overval op de woning?
Is de betrokkenheid van de verdachte die volgt uit de antwoorden op de vragen b) en c) zodanig dat de verdachte als medepleger van de overval op de woning is aan te merken?
2.2a
Op de beelden van beveiligingscamera’s is te zien dat een viertal mannen zich in de vroege ochtend van 13 juli 2016 in wisselende samenstelling ophoudt op en rondom de Crooswijkseweg te Rotterdam. Een van hen draagt een petje. Van deze persoon kan de identiteit niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
De verdachte en de [medeverdachte 1] worden van de bewegende beelden herkend door [verbalisant 1]. In deze herkenning wordt [verbalisant 1] gesteund door [verbalisant 2], die zowel de verdachte als de [medeverdachte 1] zonder meer herkent. Tijdens de zitting is door de rechtbank waargenomen dat de camerabeelden de verbalisanten goed in staat moeten hebben gesteld om de herkenningen te doen. Daarmee neemt de bewijskracht van de herkenningen toe.
De herkenningen staan bovendien niet op zichzelf. Zij vinden ondersteuning in verkeers- en locatiegegevens van telefoons die aan de verdachte en aan de [medeverdachte 1] worden toegeschreven. Op camerabeelden is te zien dat de persoon die wordt herkend als de verdachte om 03.19 uur kennelijk een telefoongesprek voert. Uit locatie- en verkeersgegevens blijkt dat dit gesprek wordt gevoerd door het [telefoonnummer A]. Dit nummer heeft in de periode van 11 juli tot en met 13 juli 2016 in totaal twaalf keer contact met twee telefoonnummers die op naam staan of hebben gestaan van [Betrokkene 1], die op hetzelfde adres staat ingeschreven als de verdachte. In diezelfde periode heeft dit nummer 20 contacten met het [telefoonnummer B]. Ook dit nummer straalt in de vroege ochtend van 13 juli 2016 een zendmast aan in de omgeving van de Crooswijkseweg te Rotterdam. Dit laatste nummer belt in een periode van 16 mei 2016 tot en met 13 juli 2016 258 keer met een nummer dat op naam staat of heeft gestaan van de moeder van de [medeverdachte 1] en 135 keer met een nummer dat op naam staat of heeft gestaan van de broer van de [medeverdachte 1].
De [medeverdachte 4] wordt van de bij het programma ‘Opsporing gezocht’ uitgezonden beelden van de beveiligingscamera’s herkend door de [getuige A], die hem kent via haar familie. Deze herkenning wordt ook gedaan door de getuige [getuige B], [medeverdachte 4]’s voormalige vriendin, die hem heeft herkend van camerabeelden die haar tijdens een verhoor zijn getoond. Tijdens de zitting is waargenomen dat een persoon op de hier bedoelde camerabeelden zeer grote gelijkenis vertoond met [medeverdachte 4]. Daarmee neemt ook de bewijskracht van deze herkenningen toe.
Ook de herkenningen van de [medeverdachte 4] staan niet op zichzelf, maar vinden ondersteuning in verkeers- en locatiegegevens van telefoons. Het [telefoonnummer C] is het nummer dat door de verdachte om 03.19 uur is gebeld. Ook deze telefoon straalt dan een zendmast aan in de omgeving van de Crooswijksestraat in Rotterdam. Verder heeft dit nummer in de periode 5 mei 2016 tot en met 13 juli 2016 224 keer contact met een nummer dat op naam staat van de [getuige B]. Zij verklaart dat het nummer dat eindigt op [nummer] haar bekend is als het nummer van [medeverdachte 4].
Tussenconclusie
De verdachte en zijn twee medeverdachten worden herkend op beelden die zijn gemaakt voorafgaand aan de woningoverval in de omgeving van de Crooswijkseweg. De herkenningen hebben zelfstandige bewijskracht die toeneemt door de waarnemingen van de beelden op de zitting. Bevestiging voor de herkenningen wordt gevonden in steunbewijs. Ten slotte staat de aanwezigheid van de verdachte ook niet los van de aanwezigheid van de andere verdachten. Het antwoord op vraag a) is dan ook: het zijn de verdachte en zijn [medeverdachten 1 en 4] die te zien zijn op de beelden van de beveiligingscamera’s.
2.2.b
De verdachte is op 13 juli 2016 tussen 00:49:19 uur en 03:46:57 uur in Rotterdam, samen met [medeverdachten 1 en 4], die net als de verdachte hun verblijfplaats in Amsterdam hebben. In hun gezelschap is de onbekend gebleven derde medeverdachte die een pet draagt. In de genoemde periode bevinden de verdachte en zijn medeverdachten zich steeds in de directe omgeving van een appartementencomplex aan de Crooswijkseweg. Meer in het bijzonder zijn zij in die periode steeds in straten die gelegen zijn rondom en dicht in de buurt van - de voor- en achterzijde van - de woningen aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer].
In de periode van bijna drie uur trekken de verdachte en zijn medeverdachten op als groep. Soms splitst iemand zich even af en af en toe valt de groep voor enige tijd in tweeën uiteen, maar steeds komt de groep weer bij elkaar terug. Naarmate de tijd verstrijkt neemt de aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten voor één van de woningen van de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer] meer en meer toe. De verdachte en zijn medeverdachten trekken al wandelend rondom de woningen steeds krapper wordende cirkels. Zo hangen zij meerdere keren rond bij de centrale toegangsdeur van de woningen aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer]. Ook hangt één van de verdachten rond bij de 2e toegangsdeur aan de Isaac Hubertstraat die toegang geeft tot - onder meer - dezelfde woningen. Een van de verdachten draagt in het bijzijn van de anderen een trapje vanuit de 1e Crooswijksedwarsstraat in de richting van de centrale toegangsdeur van de woningen van de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer]. Aan de achterzijde van die woningen wijzen en/of kijken de verdachte en zijn medeverdachten in de richting van de hoger gelegen woningen.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden worden de volgende vaststellingen gedaan.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben op 13 juli 2016 in het holst van de nacht een wel heel bijzondere aandacht voor een aantal hoger gelegen woningen van het appartementencomplex aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer], meer in het bijzonder de hoger gelegen appartementen waar ook de overvallen woning is gelegen. Vooral het rondhangen aan de achterzijde van die woningen is opvallend te noemen. Tijdens de door de rechtbank gehouden schouw is waargenomen dat eigenlijk alleen bewoners en winkeliers iets te zoeken hebben op het hofje Spiegelnisserplein. Het hofje is een achterommetje met veel blinde muren en een enkele parkeerplek. Het is geen doorgaande weg en is kennelijk bestemd voor het afleveren van goederen bij de onder het appartementencomplex gelegen winkels. In de nacht hier gedurende substantiële tijd rondhangen heeft geen voor de hand liggend redelijk doel. Toch is de bijzondere aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten voor de genoemde woningen, als deze op zichzelf wordt beschouwd, nog niet strafrechtelijk te duiden. Al roept het gesleep met een trapje wel vragen op. Vragen die door de verdachte en zijn medeverdachten onbeantwoord zijn gebleven. Opvallend daarbij is dat het trapje door een van de verdachten binnen enkele minuten wordt opgehaald in de omgeving van de 1e Crooswijksedwarsstraat. Dit is dezelfde straat als waar de verdachte en zijn medeverdachten voor het eerst worden gesignaleerd. Opmerkelijk element hierbij is dat in de TomTom die bij de verdachte is aangetroffen de 1e Crooswijksedwarsstraat als bestemming is ingevoerd.
Tussenconclusie
Het antwoord op vraag b) is dat van de verdachte en zijn medeverdachten grote betrokkenheid kan worden vastgesteld bij een van de bovenwoningen van de Crooswijkseweg. Dit geldt voor de verdachte en de medeverdachten als individu, maar vooral ook in ‘nauwe en bewuste samenwerking’ met elkaar. De vastgestelde feiten en omstandigheden laten nauwelijks ruimte voor een ander doel van het bijna drie uur durende samenzijn dan een focus op de genoemde woningen. Daarbij kan niet onbenoemd blijven dat een ander doel door de verdachte en zijn medeverdachten ook niet is gegeven.
2.2c
Als omstreeks 03:46 uur in de woning het schot valt krijgt de hiervoor vastgestelde betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten bij een van de bovenwoningen van de Crooswijkseweg in een keer een wel zeer voor de hand liggende nadere duiding. Op dat moment dringt zich sterk op dat de aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten steeds gericht is geweest op het voorbereiden van de later in de woning [nummer] gepleegde woningoverval. Die nadere duiding wordt versterkt door de uitlatingen van medeverdachte 4] in een afgeluisterd telefoongesprek. In dat gesprek bevestigt [medeverdachte 4] dat hij zichzelf op televisie heeft gezien samen met anderen wandelend op straat. Hij noemt de anderen ‘hoerenzoons’ en zegt dat zij ‘hem’ hebben vermoord. [Medeverdachte 4] doelt hier kennelijk op de uitzending van ‘Opsporing Verzocht’ waarin de woningoverval aan de Crooswijkseweg [nummer] een onderwerp is geweest en waarin beelden zijn getoond van de beveiligingscamera’s in de omgeving van de Crooswijkseweg waarop [medeverdachte 4], verdachte en zijn andere medeverdachten zijn te zien.
Een en ander biedt al basis om de vraag of de verdachte en zijn medeverdachten betrokkenheid bij de overval op de woning hebben gehad met ja te kunnen beantwoorden. Er zijn echter in dat verband nog verdere vaststellingen te doen.
Nadat het schot in de woning [nummer] omstreeks 03:46 valt, rennen vier mannen, waarvan een met een pet op het hoofd, de galerij achter de woning af. De vier mannen verlaten het appartementencomplex door de tweede centrale toegangsdeur aan de Isaac Hubertstraat en rennen linksaf die straat in. Zij gaan daarna rechtsaf de Marnixdwarsstraat op.
Zeer kort na dat moment zijn het de verdachte en zijn medeverdachten die rennen over de Marnixstraat en vervolgens de Frederikstraat oversteken de 1e Crooswijksedwarstraat op. Zij verdwijnen om 03:46:57 uur in dezelfde richting als waarvan zij om 00:49:19 uur zijn gekomen.
De plek waar de verdachte en zijn medeverdachten in de nacht verdwijnen is ca. 200 meter van de portiekdeur gelegen van waaruit de eerdergenoemde vier mannen door de tweede centrale toegangsdeur van het appartementencomplex de Isaac Hubertstraat in renden. Gezien het tijdsverloop van enkele tientallen seconden tussen het wegrennen van de vier mannen en het rennen van de verdachte en zijn medeverdachten op de 1e Crooswijksedwarsstraat staat vast dat het de verdachten zijn die vanuit de galerij het appartementencomplex aan de Crooswijkseweg rennend verlieten. Deze vaststelling is mede gebaseerd op: de overeenkomende signalementen, de bijzondere aandacht die al bestond voor de woningen, er geen andere groep van vier mannen in de nacht van 13 juli 2016 is waargenomen in de omgeving van de Crooswijkseweg en het ontbreken van enige verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten.
Tussenconclusie
Het antwoord op vraag c) is dat een tweeledige betrokkenheid bij de overval op de woning kan worden vastgesteld. De aanwezigheid van de verdachte en zijn medeverdachten op de galerij als zodanig is aan te merken als uitvoeringshandeling van de woningoverval. Met het in gezamenlijkheid binnendringen van het appartementencomplex door het wederrechtelijk passeren van de afgesloten centrale toegangsdeur is de uitvoering van de woningoverval immers begonnen. Een tweede conclusie is dat een aantal van de vier verdachten in de woning is geweest en daar de (gewelds)handelingen heeft verricht en een van hen het dodelijke schot op [Slachtoffer 1] heeft gelost.
2.2d
In het kader van de vraag of de verdachte en zijn medeverdachten als medepleger van de woningoverval zijn aan te merken kunnen op basis van wat onder de vragen b en c is overwogen de volgende conclusies worden getrokken.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn betrokken geweest bij een bijna drie uur durende voorbereiding van een woningoverval.
De verdachte en zijn medeverdachten bevinden zich luttele seconden na het fatale schot al rennend op de galerij van het appartementencomplex op hooguit tientallen meters van de plaats delict.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben, met het binnendringen in het appartementencomplex, een uitvoeringshandeling verricht in het kader van de woningoverval.
Een aantal van de vier verdachten is in de woning geweest en is daarmee direct bij de (gewelds)handelingen in de woning betrokken geweest en een van hen heeft het fatale schot op [Slachtoffer 1] gelost.
Eindconclusie
Het antwoord op vraag d) is dat aldus kan worden vastgesteld dat de woningoverval door de ‘verenigde personen’ is begaan, maar dat niet direct kan worden vastgesteld door wie precies welke verdere concrete (gewelds)handelingen zijn verricht. Onder de geschetste omstandigheden die op concrete betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten bij de woningoverval duiden, draagt het uitblijven van een verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten bij tot een positieve beantwoording van de gestelde medepleegvraag.Verdachte en zijn medeverdachten worden als medepleger van de woningoverval aangemerkt.