ECLI:NL:RBROT:2017:7557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
10/650140-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met dodelijke afloop aan de Crooswijkseweg te Rotterdam

Op 4 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en twee medeverdachten, die betrokken waren bij een woningoverval met dodelijke afloop op 13 juli 2016 aan de Crooswijkseweg in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de drie verdachten samen met een onbekend gebleven vierde verdachte hebben geprobeerd de woning te overvallen, waarbij een van de bewoners, [Slachtoffer 1], dodelijk gewond is geraakt door een schot. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachten bij de woningoverval voldoende is bewezen, maar dat niet kan worden vastgesteld wie van hen welke specifieke handelingen heeft verricht. Dit gebrek aan duidelijkheid over de rolverdeling heeft geleid tot een lagere straf dan de geëiste tien jaar gevangenisstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de nabestaanden van [Slachtoffer 1]. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/650140-16
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. H.M. Feenstra, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18, 19 en 20 september 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewijs
1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het hem meest subsidiair ten laste gelegde. Er kan namelijk niet worden vastgesteld hoeveel personen in de woning aan de Crooswijkseweg [nummer] te Rotterdam zijn binnengedrongen en evenmin welke dat zijn geweest. Als er al handelingen van de verdachte kunnen worden bewezen, zijn die volstrekt onvoldoende om te komen tot de conclusie dat hij een medepleger is. Zeker wanneer dat wordt bezien tegen de achtergrond van de uitleg die de Hoge Raad de afgelopen jaren aan het leerstuk medeplegen heeft gegeven.
2.
Bewijsoverweging daderschap
In de beoordeling van de bewijsverweren die in deze bewijsoverweging liggen besloten, zullen vaststellingen worden gedaan en conclusies worden getrokken. Deze vinden hun grondslag steeds in de redengevende feiten en omstandigheden zoals die volgen uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen. Daarbij speelt de eigen waarneming van de rechtbank van de beelden van de vele beveiligingscamera’s een grote en ook centrale rol.
2.1.
Woningoverval
Op 13 juli 2016 zijn in de woning aan de Crooswijkseweg [nummer] gelegen op de derde verdieping van een appartementencomplex (hierna: de woning) vijf personen aanwezig (hierna: de bewoners). Rond 03:44 uur dringt een aantal mannen de woning binnen. Zij roepen: ‘geld, geld, geld’. In de woning ontstaat een gevecht tussen de indringers en bewoners waarbij geweld wordt gebruikt tegen drie van hen. Een van de indringers schiet op een van de bewoners, [Slachtoffer 1]. De kogel raakt [Slachtoffer 1] in de buik. Hij overlijdt op het balkon van de woning als gevolg van het door de kogel ontstane letsel. De indringers vluchten zonder geld of goederen.
2.2.
Te beantwoorden vragen
De verdachte en/of zijn medeverdachten ontkennen iedere betrokkenheid bij de woningoverval en/of maken gebruik van hun recht om te zwijgen. De vragen die - mede daarom - tijdens het onderzoek op de zitting centraal hebben gestaan en moeten worden beantwoord zijn:
Zijn het de verdachte en zijn medeverdachten die te zien zijn op de beelden van de beveiligingscamera’s?
Is er voorafgaand aan de woningoverval betrokkenheid van de verdachte en/of zijn medeverdachten bij de woning?
Is er betrokkenheid van de verdachte en/of zijn medeverdachten bij de uitvoering van overval op de woning?
Is de betrokkenheid van de verdachte die volgt uit de antwoorden op de vragen b) en c) zodanig dat de verdachte als medepleger van de overval op de woning is aan te merken?
2.2a
Op de beelden van beveiligingscamera’s is te zien dat een viertal mannen zich in de vroege ochtend van 13 juli 2016 in wisselende samenstelling ophoudt op en rondom de Crooswijkseweg te Rotterdam. Een van hen draagt een petje. Van deze persoon kan de identiteit niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld.
De verdachte en de [medeverdachte 1] worden van de bewegende beelden herkend door [verbalisant 1]. In deze herkenning wordt [verbalisant 1] gesteund door [verbalisant 2], die zowel de verdachte als de [medeverdachte 1] zonder meer herkent. Tijdens de zitting is door de rechtbank waargenomen dat de camerabeelden de verbalisanten goed in staat moeten hebben gesteld om de herkenningen te doen. Daarmee neemt de bewijskracht van de herkenningen toe.
De herkenningen staan bovendien niet op zichzelf. Zij vinden ondersteuning in verkeers- en locatiegegevens van telefoons die aan de verdachte en aan de [medeverdachte 1] worden toegeschreven. Op camerabeelden is te zien dat de persoon die wordt herkend als de verdachte om 03.19 uur kennelijk een telefoongesprek voert. Uit locatie- en verkeersgegevens blijkt dat dit gesprek wordt gevoerd door het [telefoonnummer A]. Dit nummer heeft in de periode van 11 juli tot en met 13 juli 2016 in totaal twaalf keer contact met twee telefoonnummers die op naam staan of hebben gestaan van [Betrokkene 1], die op hetzelfde adres staat ingeschreven als de verdachte. In diezelfde periode heeft dit nummer 20 contacten met het [telefoonnummer B]. Ook dit nummer straalt in de vroege ochtend van 13 juli 2016 een zendmast aan in de omgeving van de Crooswijkseweg te Rotterdam. Dit laatste nummer belt in een periode van 16 mei 2016 tot en met 13 juli 2016 258 keer met een nummer dat op naam staat of heeft gestaan van de moeder van de [medeverdachte 1] en 135 keer met een nummer dat op naam staat of heeft gestaan van de broer van de [medeverdachte 1].
De [medeverdachte 4] wordt van de bij het programma ‘Opsporing gezocht’ uitgezonden beelden van de beveiligingscamera’s herkend door de [getuige A], die hem kent via haar familie. Deze herkenning wordt ook gedaan door de getuige [getuige B], [medeverdachte 4]’s voormalige vriendin, die hem heeft herkend van camerabeelden die haar tijdens een verhoor zijn getoond. Tijdens de zitting is waargenomen dat een persoon op de hier bedoelde camerabeelden zeer grote gelijkenis vertoond met [medeverdachte 4]. Daarmee neemt ook de bewijskracht van deze herkenningen toe.
Ook de herkenningen van de [medeverdachte 4] staan niet op zichzelf, maar vinden ondersteuning in verkeers- en locatiegegevens van telefoons. Het [telefoonnummer C] is het nummer dat door de verdachte om 03.19 uur is gebeld. Ook deze telefoon straalt dan een zendmast aan in de omgeving van de Crooswijksestraat in Rotterdam. Verder heeft dit nummer in de periode 5 mei 2016 tot en met 13 juli 2016 224 keer contact met een nummer dat op naam staat van de [getuige B]. Zij verklaart dat het nummer dat eindigt op [nummer] haar bekend is als het nummer van [medeverdachte 4].
Tussenconclusie
De verdachte en zijn twee medeverdachten worden herkend op beelden die zijn gemaakt voorafgaand aan de woningoverval in de omgeving van de Crooswijkseweg. De herkenningen hebben zelfstandige bewijskracht die toeneemt door de waarnemingen van de beelden op de zitting. Bevestiging voor de herkenningen wordt gevonden in steunbewijs. Ten slotte staat de aanwezigheid van de verdachte ook niet los van de aanwezigheid van de andere verdachten. Het antwoord op vraag a) is dan ook: het zijn de verdachte en zijn [medeverdachten 1 en 4] die te zien zijn op de beelden van de beveiligingscamera’s.
2.2.b
De verdachte is op 13 juli 2016 tussen 00:49:19 uur en 03:46:57 uur in Rotterdam, samen met [medeverdachten 1 en 4], die net als de verdachte hun verblijfplaats in Amsterdam hebben. In hun gezelschap is de onbekend gebleven derde medeverdachte die een pet draagt. In de genoemde periode bevinden de verdachte en zijn medeverdachten zich steeds in de directe omgeving van een appartementencomplex aan de Crooswijkseweg. Meer in het bijzonder zijn zij in die periode steeds in straten die gelegen zijn rondom en dicht in de buurt van - de voor- en achterzijde van - de woningen aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer].
In de periode van bijna drie uur trekken de verdachte en zijn medeverdachten op als groep. Soms splitst iemand zich even af en af en toe valt de groep voor enige tijd in tweeën uiteen, maar steeds komt de groep weer bij elkaar terug. Naarmate de tijd verstrijkt neemt de aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten voor één van de woningen van de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer] meer en meer toe. De verdachte en zijn medeverdachten trekken al wandelend rondom de woningen steeds krapper wordende cirkels. Zo hangen zij meerdere keren rond bij de centrale toegangsdeur van de woningen aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer]. Ook hangt één van de verdachten rond bij de 2e toegangsdeur aan de Isaac Hubertstraat die toegang geeft tot - onder meer - dezelfde woningen. Een van de verdachten draagt in het bijzijn van de anderen een trapje vanuit de 1e Crooswijksedwarsstraat in de richting van de centrale toegangsdeur van de woningen van de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer]. Aan de achterzijde van die woningen wijzen en/of kijken de verdachte en zijn medeverdachten in de richting van de hoger gelegen woningen.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden worden de volgende vaststellingen gedaan.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben op 13 juli 2016 in het holst van de nacht een wel heel bijzondere aandacht voor een aantal hoger gelegen woningen van het appartementencomplex aan de Crooswijkseweg [nummer tot en met nummer], meer in het bijzonder de hoger gelegen appartementen waar ook de overvallen woning is gelegen. Vooral het rondhangen aan de achterzijde van die woningen is opvallend te noemen. Tijdens de door de rechtbank gehouden schouw is waargenomen dat eigenlijk alleen bewoners en winkeliers iets te zoeken hebben op het hofje Spiegelnisserplein. Het hofje is een achterommetje met veel blinde muren en een enkele parkeerplek. Het is geen doorgaande weg en is kennelijk bestemd voor het afleveren van goederen bij de onder het appartementencomplex gelegen winkels. In de nacht hier gedurende substantiële tijd rondhangen heeft geen voor de hand liggend redelijk doel. Toch is de bijzondere aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten voor de genoemde woningen, als deze op zichzelf wordt beschouwd, nog niet strafrechtelijk te duiden. Al roept het gesleep met een trapje wel vragen op. Vragen die door de verdachte en zijn medeverdachten onbeantwoord zijn gebleven. Opvallend daarbij is dat het trapje door een van de verdachten binnen enkele minuten wordt opgehaald in de omgeving van de 1e Crooswijksedwarsstraat. Dit is dezelfde straat als waar de verdachte en zijn medeverdachten voor het eerst worden gesignaleerd. Opmerkelijk element hierbij is dat in de TomTom die bij de verdachte is aangetroffen de 1e Crooswijksedwarsstraat als bestemming is ingevoerd.
Tussenconclusie
Het antwoord op vraag b) is dat van de verdachte en zijn medeverdachten grote betrokkenheid kan worden vastgesteld bij een van de bovenwoningen van de Crooswijkseweg. Dit geldt voor de verdachte en de medeverdachten als individu, maar vooral ook in ‘nauwe en bewuste samenwerking’ met elkaar. De vastgestelde feiten en omstandigheden laten nauwelijks ruimte voor een ander doel van het bijna drie uur durende samenzijn dan een focus op de genoemde woningen. Daarbij kan niet onbenoemd blijven dat een ander doel door de verdachte en zijn medeverdachten ook niet is gegeven.
2.2c
Als omstreeks 03:46 uur in de woning het schot valt krijgt de hiervoor vastgestelde betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten bij een van de bovenwoningen van de Crooswijkseweg in een keer een wel zeer voor de hand liggende nadere duiding. Op dat moment dringt zich sterk op dat de aandacht van de verdachte en zijn medeverdachten steeds gericht is geweest op het voorbereiden van de later in de woning [nummer] gepleegde woningoverval. Die nadere duiding wordt versterkt door de uitlatingen van medeverdachte 4] in een afgeluisterd telefoongesprek. In dat gesprek bevestigt [medeverdachte 4] dat hij zichzelf op televisie heeft gezien samen met anderen wandelend op straat. Hij noemt de anderen ‘hoerenzoons’ en zegt dat zij ‘hem’ hebben vermoord. [Medeverdachte 4] doelt hier kennelijk op de uitzending van ‘Opsporing Verzocht’ waarin de woningoverval aan de Crooswijkseweg [nummer] een onderwerp is geweest en waarin beelden zijn getoond van de beveiligingscamera’s in de omgeving van de Crooswijkseweg waarop [medeverdachte 4], verdachte en zijn andere medeverdachten zijn te zien.
Een en ander biedt al basis om de vraag of de verdachte en zijn medeverdachten betrokkenheid bij de overval op de woning hebben gehad met ja te kunnen beantwoorden. Er zijn echter in dat verband nog verdere vaststellingen te doen.
Nadat het schot in de woning [nummer] omstreeks 03:46 valt, rennen vier mannen, waarvan een met een pet op het hoofd, de galerij achter de woning af. De vier mannen verlaten het appartementencomplex door de tweede centrale toegangsdeur aan de Isaac Hubertstraat en rennen linksaf die straat in. Zij gaan daarna rechtsaf de Marnixdwarsstraat op.
Zeer kort na dat moment zijn het de verdachte en zijn medeverdachten die rennen over de Marnixstraat en vervolgens de Frederikstraat oversteken de 1e Crooswijksedwarstraat op. Zij verdwijnen om 03:46:57 uur in dezelfde richting als waarvan zij om 00:49:19 uur zijn gekomen.
De plek waar de verdachte en zijn medeverdachten in de nacht verdwijnen is ca. 200 meter van de portiekdeur gelegen van waaruit de eerdergenoemde vier mannen door de tweede centrale toegangsdeur van het appartementencomplex de Isaac Hubertstraat in renden. Gezien het tijdsverloop van enkele tientallen seconden tussen het wegrennen van de vier mannen en het rennen van de verdachte en zijn medeverdachten op de 1e Crooswijksedwarsstraat staat vast dat het de verdachten zijn die vanuit de galerij het appartementencomplex aan de Crooswijkseweg rennend verlieten. Deze vaststelling is mede gebaseerd op: de overeenkomende signalementen, de bijzondere aandacht die al bestond voor de woningen, er geen andere groep van vier mannen in de nacht van 13 juli 2016 is waargenomen in de omgeving van de Crooswijkseweg en het ontbreken van enige verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten.
Tussenconclusie
Het antwoord op vraag c) is dat een tweeledige betrokkenheid bij de overval op de woning kan worden vastgesteld. De aanwezigheid van de verdachte en zijn medeverdachten op de galerij als zodanig is aan te merken als uitvoeringshandeling van de woningoverval. Met het in gezamenlijkheid binnendringen van het appartementencomplex door het wederrechtelijk passeren van de afgesloten centrale toegangsdeur is de uitvoering van de woningoverval immers begonnen. Een tweede conclusie is dat een aantal van de vier verdachten in de woning is geweest en daar de (gewelds)handelingen heeft verricht en een van hen het dodelijke schot op [Slachtoffer 1] heeft gelost.
2.2d
In het kader van de vraag of de verdachte en zijn medeverdachten als medepleger van de woningoverval zijn aan te merken kunnen op basis van wat onder de vragen b en c is overwogen de volgende conclusies worden getrokken.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn betrokken geweest bij een bijna drie uur durende voorbereiding van een woningoverval.
De verdachte en zijn medeverdachten bevinden zich luttele seconden na het fatale schot al rennend op de galerij van het appartementencomplex op hooguit tientallen meters van de plaats delict.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben, met het binnendringen in het appartementencomplex, een uitvoeringshandeling verricht in het kader van de woningoverval.
Een aantal van de vier verdachten is in de woning geweest en is daarmee direct bij de (gewelds)handelingen in de woning betrokken geweest en een van hen heeft het fatale schot op [Slachtoffer 1] gelost.
Eindconclusie
Het antwoord op vraag d) is dat aldus kan worden vastgesteld dat de woningoverval door de ‘verenigde personen’ is begaan, maar dat niet direct kan worden vastgesteld door wie precies welke verdere concrete (gewelds)handelingen zijn verricht. Onder de geschetste omstandigheden die op concrete betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten bij de woningoverval duiden, draagt het uitblijven van een verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten bij tot een positieve beantwoording van de gestelde medepleegvraag. [1] Verdachte en zijn medeverdachten worden als medepleger van de woningoverval aangemerkt.
2.3.
Bewezenverklaring
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden en op grond van de bewijsoverweging, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 13 juli 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen,
toebehorende aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen anderen , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
heeft/hebben
of is/zijnverdachte en/of zijn mededaders
  • de woning van [Slachtoffer 2] binnengedrongen, en
  • die [Slachtoffer 4] heeft geslagen en
  • een pistool, /op [Slachtoffer 3] gericht, en
  • woorden toegevoegd :’geld, geld,
  • met een pistool, één kogel
ten gevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, in vereniging gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Vast staat dat de verdachte en zijn medeverdachten het plan hebben opgevat om een woning te overvallen. Vast staat ook dat zij aan dat voornemen uitvoering hebben gegeven met het betreden van het appartementencomplex waarin die woning was gelegen. Vastgesteld is verder dat aantal van de verdachte en zijn medeverdachten de woning zijn binnengegaan de geweldshandelingen hebben verricht en het dodelijke schot hebben afgevuurd. Op grond dáárvan zijn de verdachte en zijn medeverdachten bij de bewezenverklaring allemaal aangemerkt als deelnemer van de woningoverval.
Niet vast staat wie van de dadergroep de woning heeft betreden. Evenmin staat vast wie de geweldshandelingen hebben verricht of het dodelijke schot heeft gelost. De rollen van de verdachte en zijn medeverdachten zijn hierdoor niet te duiden en daarom niet te onderscheiden. Het gebrek aan duiding van de rollen van de verdachte en zijn medeverdachten vindt zijn oorzaak voor een deel in het zwijgen van de verdachte en zijn medeverdachten, maar voor een groot deel ook overigens in het dossier dat voor die duiding geen enkele basis biedt.
Het gebrek aan rolduiding brengt met zich dat de verdachte en zijn medeverdachten allemaal zullen worden gestraft voor de wél vastgestelde basale bijdrage aan de woningoverval. Het gevolg hiervan is dat de verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachten een lagere straf krijgen dan hem en/of hen mogelijk toe zou komen wanneer de rollen te onderscheiden zouden zijn geweest.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen, zoals omschreven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die gaan uit van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren als het grondfeit een woningoverval is, waarbij meer dan licht geweld is gebruikt. Nu het om een poging gaat, zal de rechtbank dit uitgangspunt overeenkomstig het wettelijk stelsel zoals neergelegd in artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), met een derde verlagen.
Verder heeft te gelden dat diefstal met geweld in vereniging wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twaalf jaren. Diefstal met geweld in vereniging de dood ten gevolg hebbend, wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijftien jaren (artikel 312 Sr ). Het dodelijke gevolg levert naar het wettelijk stelsel derhalve een strafverzwaring op van een kwart ten opzichte van het grondfeit. Alles afwegend is voor het onderhavige feit een gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
Het alternatief om niet alleen bij de bewijsvraag, maar ook bij het bepalen van de straf het zwijgen van de verdachte en zijn medeverdachten tegen te werpen en hen over de hoogste kam te scheren zou onder de gegeven omstandigheden leiden tot groepsaansprakelijkheid die ook bij de straftoemeting niet past.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De relatief grote afwijking van de straf ten opzichte van de eis van de officier van justitie vindt haar grondslag voor een groot deel in voorafgaande overwegingen omtrent de rolduiding.

Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij ter zake het ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd:
[Benadeelde 1], wonende te [Woonplaats 2] (Land 1], namens de nabestaanden van [Slachtoffer 1]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.600,- aan kosten in verband met de begrafenis van [Slachtoffer 1] en € 30.000,- in verband met gederfd levensonderhoud van de moeder van [Slachtoffer 1], verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[Slachtoffer 2], wonende te [Woonplaats 3]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de verdediging de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van de vordering van [Slachtoffer 2] aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering van [Benadeelde 1] is niet-ontvankelijk in verband met het ontbreken van een machtiging van de moeder van [Slachtoffer 1], namens wie de vordering is gedaan. Voor zover de vordering ontvankelijk is, wordt het overmaken door [Slachtoffer 1] van € 250,- per maand betwist.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [Benadeelde 1] en [Slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde 1] zal het deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van de begrafenis van [Slachtoffer 1], een bedrag van
€ 4.600,-, worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade van [Slachtoffer 2] een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk en zal daarom de vordering toewijzen tot het hiervoor genoemde bedrag. Voor het meer gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de medeverdachten de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 juli 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen.
Aan [Benadeelde 1] een schadevergoeding van € 4.600,- en
Aan [Slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 1.000,-.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2016. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 4.600,- (zegge: vierduizend zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [Benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [Benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [Benadeelde 1] te betalen
€ 4.600,-(hoofdsom,
zegge:
vierduizend zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.600,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
56 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [Slachtoffer2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge:
duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2017.

Voetnoten

1.vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323