ECLI:NL:RBROT:2017:7089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
533433 / HA RK 17-772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de advocaat van de verzoekster, mr. R. Reumkens, tegen mr. W.J. van den Bergh, de rechter in een civiele procedure. De verzoekster was betrokken in een rechtszaak tegen [naam eiser], waarbij de rechter had besloten om een comparitie van partijen te gelasten om de wederpartij de gelegenheid te geven haar stellingen te onderbouwen. De verzoekster vreesde dat de rechter partijdig was, omdat hij de indruk wekte de wederpartij te willen helpen door hen te vragen om aanvullende informatie. De wrakingskamer heeft de processtukken en de schriftelijke reactie van de rechter bestudeerd en geconcludeerd dat de rechter niet buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De rechter heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv om nadere inlichtingen te vragen, wat niet automatisch leidt tot partijdigheid of de schijn daarvan. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde gronden voor de wraking werden als onvoldoende beschouwd, en het verzoek werd afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 533433 / HA RK 17-772
Beslissing van 12 september 2017
op het verzoek van
[naam verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
advocaat mr. R. Reumkens,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J. van den Bergh, rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is aanhangig een civielrechtelijke procedure tussen [naam eiser] als eiser en verzoekster als gedaagde.
Die procedure draagt als kenmerk C/10/499140/ HA ZA 16-360
Bij verzoekschrift van 16 augustus 2017, bij de rechtbank binnengekomen op 17 augustus 2017, heeft de advocaat van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de stukken uit het procesdossier, waaronder het vonnis van 2 augustus 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast, het verzoek tot wraking en de schriftelijke reactie van de rechter daarop.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 18 augustus 2017.
Ter zitting van 30 augustus 2017 waar het wrakingsverzoek is behandeld, is namens verzoekster mr. R. Reumkens verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verzoekster nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
De grond van het wrakingsverzoek is gelegen in de motivering die de rechter ten grondslag heeft gelegd aan zijn beslissing om opnieuw een comparitie van partijen te gelasten. De rechter heeft in zijn motivering namelijk de comparitie gelast om de wederpartij in de gelegenheid te stellen alsnog haar stellingen te onderbouwen. De rechter had dus al geconstateerd dat de wederpartij niet aan zijn stelplicht had voldaan. In feite vraagt de rechter daarmee aan de wederpartij om aanvulling dan wel uitbreiding van de feitelijke grondslag van zijn vordering. Bij verzoekster is hierdoor de indruk ontstaan dat de rechter de wederpartij de helpende hand biedt. De rechter is hiermee de grenzen van de rechtsstrijd gaan bepalen. Er is sprake van een meeprocederende rechter en niet meer van een ‘fair trial’. Gelet hierop is bij de verzoekster de indruk ontstaan dat de rechter vooringenomen is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De zaak is aan de rechter toebedeeld als nieuwe behandelend rechter, nu de vorige behandelend rechter niet meer binnen het rechtsgebied handel werkzaam is.
De rechter heeft gemeend dat aanleiding bestond bij tussenvonnis, mede gelet op het bepaalde in artikel 88 van het Burgerlijk Wetboek Rechtsvordering (Rv), ambtshalve voortzetting van de comparitie van 23 augustus 2016 te gelasten. De rechter is van mening dat hierdoor niet de schijn van partijdigheid is gewekt. Artikel 88 Rv biedt de mogelijkheid in alle gevallen en in elke stand van het geding een verschijning van partijen te gelasten tot het geven van inlichtingen aan de rechter.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Gesteld noch gebleken dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is jegens de verzoekster. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.3
Blijkens het proces-verbaal van 23 augustus 2016 heeft er een comparitie plaatsgevonden tussen verzoekster en [naam eiser], de wederpartij, ten overstaan van de toenmalig behandelend rechter. De zaak is vervolgens verwezen naar de parkeerrol in afwachting van de beslissing van een beroepscommissie op het beroep van de wederpartij gericht tegen het besluit van verzoekster van 19 april 2016. De behandelend rechter heeft op 23 augustus 2016 met de partijen de mogelijkheid besproken dat zij te zijner tijd zouden aangeven of zij het zinvol vinden om de comparitie voort te zetten.
Die beroepscommissie heeft op 27 oktober 2016 een beslissing gegeven waarna de wederpartij de zaak op 15 maart 2017 weer op de rol heeft opgebracht en zijn eis daarbij heeft gewijzigd. Op de rol van 12 april 2017 heeft de wederpartij (na wisseling van advocaat) een conclusie na comparitie genomen. De verzoekster heeft op 10 mei 2017 vervolgens een antwoordconclusie genomen. Nadat een akteverzoek van de wederpartij is geweigerd, is de uitspraak van het vonnis bepaald op 2 augustus 2017. De zaak is vervolgens toebedeeld aan de rechter als behandelend rechter.
In het vonnis van 2 augustus 2017 is - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
(..)
2.3
De rechtbank acht zich thans onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen en overweegt daartoe als volgt. Om over de gewijzigde vorderingen te kunnen oordelen, dient de rechtbank over nadere informatie te beschikken over de gronden die [naam eiser] tegen de besluiten van 19 april 2016 en 27 oktober 2016 wenst aan te voeren. [naam eiser] heeft in eerdere processtukken een aantal redenen genoemd waarom hij het niet eens is met eerder in de tijd (2015) genomen besluiten. Echter, deze besluiten zijn inmiddels ingetrokken.
(..)
Uit dat vonnis blijkt dat de rechter over onvoldoende informatie beschikt om tot een beslissing te kunnen komen. Dat de rechter nadere inlichtingen vraagt over de gronden van de vordering (die de wederpartij in de procedure reeds twee keer heeft gewijzigd), brengt niet mee dat de rechter hiermee buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Immers, de rechter heeft slechts gebruik gemaakt van de hem op grond van artikel 22 Rv toekomende bevoegdheid om in elke stand van de procedure partijen of een van hen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten en daartoe (een voortzetting van) de comparitie van partijen te gelasten
Uit voorgaande volgt dat een vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd wordt door de motivering in het vonnis van 2 augustus 2017.
Het enkele feit dat een rechter gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv om zich nader te laten informeren, brengt niet mee dat sprake is van partijdigheid of de schijn daarvan. De stelling van verzoekster dat er geen sprake meer is van een ‘fair trial’, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
3.4
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.J. van den Bergh.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2017 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-