In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoeker stelde dat zijn recht op hoor en wederhoor was geschonden tijdens de zitting van 15 augustus 2017, waar hij de gelegenheid had gekregen om de eerste twee bladzijden van zijn pleitnota voor te lezen. De rechter had tijdens een korte schorsing de pleitnota doorgenomen en verzoeker kreeg daarna nog de kans om een korte toelichting te geven. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat het recht van hoor en wederhoor was geschonden.
Daarnaast voerde verzoeker aan dat de rechter een eed had gezworen aan de koning, die op zijn beurt weer een eed had gezworen aan de paus, wat volgens verzoeker de onpartijdigheid van de rechtbank in twijfel trok. De rechtbank overwoog dat deze argumenten geen betrekking hadden op de persoon van de rechter en haar behandeling van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.