ECLI:NL:RBROT:2017:7088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
533307 / HA RK 17-766
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoeker stelde dat zijn recht op hoor en wederhoor was geschonden tijdens de zitting van 15 augustus 2017, waar hij de gelegenheid had gekregen om de eerste twee bladzijden van zijn pleitnota voor te lezen. De rechter had tijdens een korte schorsing de pleitnota doorgenomen en verzoeker kreeg daarna nog de kans om een korte toelichting te geven. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat het recht van hoor en wederhoor was geschonden.

Daarnaast voerde verzoeker aan dat de rechter een eed had gezworen aan de koning, die op zijn beurt weer een eed had gezworen aan de paus, wat volgens verzoeker de onpartijdigheid van de rechtbank in twijfel trok. De rechtbank overwoog dat deze argumenten geen betrekking hadden op de persoon van de rechter en haar behandeling van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 533307 / HA RK 17-766
Beslissing van 6 september 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. S. Jordaan, rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 15 augustus 2017 is door de rechter, behandeld het door verzoeker ingestelde verzetschrift van 28 oktober 2016 tegen de door het Centraal Justitieel Incasso Bureau uitgevaardigde strafbeschikking met nummer 1132-5420-0265-7441.
Deze procedure draagt als parketnummer 96/070780-17.
Bij gelegenheid van die zitting heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- het procesdossier van de strafzaak, waaronder
  • het proces-verbaal van de politie d.d. 2 november 2016 opgemaakt tegen verzoeker als verdachte;
  • het verzet van verzoeker tegen de strafbeschikking
  • de ter terechtzitting van 15 augustus 2017 door verzoeker overgelegde en deels voorgedragen pleitnota.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zij zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid bij bericht van 15 augustus 2017 gebruik gemaakt. Tevens heeft de officier van justitie bij monde van mr. S. Habets op 18 augustus 2017 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 30 augustus 2017 waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verschenen officier van justitie mr. M. Blom. Verzoeker en de rechter zijn niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
De rechter heeft te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.
2.2
De officier van justitie heeft zich in de schriftelijke reactie van 18 augustus 2017 primair op het standpunt gesteld dat het verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu verzoeker pas na sluiten van het onderzoek ter terechtzitting de rechter heeft gewraakt. De wrakingsgrond betreft een omstandigheid die van het begin bij de verzoeker bekend was en nu de verzoeker met het wrakingsverzoek heeft gewacht tot het sluiten van de zitting is het verzoek niet conform artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering gedaan.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ongegrond dient te worden verklaard, nu de grond die verzoeker aanvoert niet ziet op een concrete gebeurtenis die zich op de zitting van 15 augustus 2017 heeft voorgedaan. Verzoeker geeft geen omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de rechter tijdens de zitting blijk zou hebben gegeven van enige mate van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer acht verzoeker in het verzoek ontvankelijk, nu het verzoek is gedaan onmiddellijk nadat verzoeker bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd
3.2.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Te onderzoeken staat of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 augustus 2017 heeft verzoeker na de mededeling van de rechter dat zij de zaak gaat sluiten en uitspraak gaat doen haar gewraakt, omdat de rechter geen tijd nam voor het bestuderen van verzoekers kant van de zaak. De wrakingskamer begrijpt hieruit dat verzoeker meent dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden. Ten aanzien van deze grond overweegt de wrakingskamer dat blijkens het proces-verbaal verzoeker de gelegenheid heeft gehad om de eerste twee bladzijden van zijn omvangrijke pleitnota voor te lezen en dat de rechter daarna tijdens een korte schorsing de pleitnota van verzoeker heeft doorgenomen en geconstateerd heeft dat de pleitnota voornamelijk lijkt te gaan over het rechtssysteem. Na een korte onderbreking van de zitting heeft verzoeker van de rechter alsnog de gelegenheid gekregen om een korte toelichting te geven op zijn pleitnota. Uit het vorenstaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden. De wrakingskamer concludeert daarom dat niet is gebleken van een omstandigheid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voorts heeft verzoeker blijkens voornoemd proces-verbaal aangevoerd dat de vooringenomenheid van de rechter ziet op het feit dat de rechter eed heeft gezworen aan de man op het schilderij achter haar (de wrakingskamer begrijpt dat verzoeker hierbij doelt op het schilderij waarop koning Willem-Alexander is afgebeeld) en dat deze man weer een eed heeft gezworen aan de paus hetgeen gebaseerd is op een religie waar verzoeker niet achter kan staan. Volgens verzoeker maakt dit van deze rechtbank een schijnrechtbank.
Voor zover verzoeker zich daarmee op het standpunt stelt dat de rechtbank Rotterdam als onderdeel van het Nederlandse rechtssysteem niet deugdelijk is en geen waarborgen biedt voor een eerlijk proces, wordt overwogen dat die grond geen betrekking heeft op de persoon van de rechter en haar behandeling van de zaak van verzoeker op de terechtzitting van
15 augustus 2017. Die grond kan derhalve niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.4
Het verzoek is mitsdien ongegrond en wordt derhalve afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. S. Jordaan.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2017 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-