ECLI:NL:RBROT:2017:7042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
532442 / HA RK 17-718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2017 een wrakingsverzoek toegewezen van [naam verzoeker] tegen mr. J.C.M. Middendorp. Het verzoeker was van mening dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het verzoek van de wederpartij tot gescheiden mondelinge behandeling. Dit had geleid tot de indruk dat de rechter niet onpartijdig was en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was gerespecteerd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet eerder gemotiveerd heeft gereageerd op de bezwaren van verzoeker en dat de beslissing om gescheiden te behandelen niet voldoende was onderbouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker was ontstaan door de gang van zaken rondom de zittingen en de communicatie van de rechter. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat het wrakingsverzoek gegrond was en heeft de wraking toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 532442 HA RK 17-718
Beslissing van 25 augustus 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],(hierna: [naam verzoeker])
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe,
strekkende tot wraking van:
mr. J.C.M. Middendorp,rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Privaatrecht, team familie (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

[naam verzoeker] heeft op 23 september 2016 een verzoekschrift ingediend strekkende tot verkrijging
van gezamenlijk gezag alsmede een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling betreffende de twee minderjarige kinderen geboren uit de relatie met [naam moeder]
(hierna: [naam moeder]). In deze procedure met zaaknummer C/10/510733 FA RK 16-7894
heeft een gescheiden mondelinge behandeling plaatsgevonden, in die zin dat op 17 november
2016 het verzoek is behandeld in bijzijn van [naam verzoeker] en dat op 24 november 2016 het verzoek is behandeld in bijzijn van [naam moeder]. Beide partijen zijn na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld over en weer te reageren op de processen-verbaal van de zitting. De procedure is
vervolgens aangehouden in afwachting van onderzoek en advies door de Raad voor de Kinderbescherming alsmede een strafrechtelijk onderzoek door de politie Rotterdam Rijnmond.
1.1.1
[naam verzoeker] heeft op 21 juli 2017 een verzoek ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend strekkende tot het treffen van een voorlopige omgangsregeling
alsmede tot vaststelling van een voorlopige informatie- en consultatieregeling ten aanzien van de minderjarige kinderen. De griffier heeft [naam verzoeker] bij brief van 26 juli 2017 bericht dat de voorlopige voorziening op de zitting van 3 augustus 2017 op verzoek van de wederpartij en met instemming van de rechter gescheiden zal worden behandeld. De advocaat van [naam verzoeker] heeft per brief van 31 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de gescheiden behandeling en heeft verzocht om heroverweging van deze beslissing. In reactie op deze brief heeft de griffier dezelfde dag namens de rechter telefonisch aan de advocaat van [naam verzoeker] laten weten dat de beslissing om de op 3 augustus 2017 geplande mondelinge behandeling gescheiden te laten plaatsvinden zal worden gehandhaafd.
1.1.2
Bij brief van 1 augustus 2017, met producties, heeft (de advocaat van) [naam verzoeker] een
wrakingsverzoek tegen de rechter in de procedure met zaaknummer C/10/510733 FA
RK 16-7894 ingediend.
1.2
De wrakingskamer heeft naast het wrakingsverzoek kennis genomen van het dossier met zaaknummer C/10/510733 FA RK 16-7894.
[naam verzoeker] alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
1.4
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren.
Op 7 augustus 2017 heeft de rechter aan de wrakingskamer een schriftelijke reactie doen toekomen, waarbij zij voorts te kennen heeft gegeven niet ter zitting te kunnen verschijnen.
1.5
Ter zitting van 15 augustus 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is [naam verzoeker] verschenen, bijgestaan door mr. W.N. Sardjoe. Namens [naam moeder] is verschenen
mr. M.P.G. Rietbergen namens mr. C.W.M. Jansen. De advocaat van [naam verzoeker] heeft aan
de hand van pleitaantekeningen het standpunt van [naam verzoeker] (nader) toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van zijn wrakingsverzoek heeft [naam verzoeker] - verkort en zakelijk weergegeven -
het volgende aangevoerd.
Het wrakingsverzoek is ingegeven door de volharding van de rechter bij haar (ongemotiveerde) beslissing om, ondanks diverse bezwaren aan de zijde van [naam verzoeker], ten aanzien van de voorlopige voorziening opnieuw een gescheiden behandeling te houden op
3 augustus 2017. De advocaat van [naam verzoeker] heeft bij brief van 15 november 2016 ook ten aanzien van de eerste gescheiden behandeling op 17 november 2016 bezwaar gemaakt en daarbij de schijn van partijdigheid expliciet genoemd. Door [naam verzoeker] wordt in het kader van de wraking verzocht de beide beslissingen van de rechter tot het gescheiden behandelen van de twee omgangszittingen binnen een periode van negen maanden in onderlinge samenhang te beoordelen. Tevens verzoekt [naam verzoeker] daarbij te betrekken dat hij herhaaldelijk heeft gevraagd om een afschrift van de brief van de politie aan de rechter van 1 november 2016, maar geen kopie heeft gekregen. Deze brief is de reden geweest voor de gescheiden behandeling van de zitting. Met [naam verzoeker] kan op normale wijze een zitting worden gehouden en er zijn geen veiligheidsrisico’s. [naam verzoeker] is in oktober 2016 geheel vrijgesproken naar aanleiding van de eerste aangifte van [naam moeder] in augustus 2016. Vervolgens is door [naam moeder] opnieuw aangifte gedaan wegens mishandeling, bedreiging en vernieling gedurende de periode dat de relatie tussen partijen heeft geduurd. Daarover is [naam verzoeker] in maart 2017 gehoord, maar nadien heeft hij over die aangifte niets meer gehoord. [naam verzoeker] ziet zijn dochtertjes niet meer sinds augustus 2016 en hij heeft belang bij een deugdelijk onderzoek naar de omgangsmogelijkheden en een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig zijn en gehoord kunnen worden.
2.1.1
Volgens [naam verzoeker] heeft de rechter met de beslissing om wederom in augustus 2017 een gescheiden mondelinge behandeling te houden (na een periode van negen maanden zonder negatieve ontwikkelingen tussen partijen, omdat er geen contact is geweest) en de beslissing tot het niet overleggen van de brief van de politie aan de advocaat van [naam verzoeker], terwijl [naam moeder] de brief wel (van de politie) heeft gekregen, de schijn van partijdigheid naar zich toe getrokken. Door de rechter dient kritisch te worden gekeken naar de mogelijkheid om een zitting met [naam verzoeker] en [naam moeder] te houden in aanwezigheid van de parketpolitie, zodat de advocaten partijen over en weer in een debat kunnen betrekken. Door de gescheiden behandeling kan de rechter evenmin de interactie tussen de ouders beoordelen. Zo nodig had de rechter kunnen besluiten tot een zitting met [naam moeder] en haar advocaat enkel in aanwezigheid van de advocaat van [naam verzoeker] en vervolgens een zitting waarop [naam verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat gehoord zou kunnen worden, enkel in aanwezigheid van de advocaat van [naam moeder]. Voordat een dermate zwaarwegende inhoudelijke beslissing tot volledig gescheiden behandeling wordt genomen, dient de andere partij in de gelegenheid te worden gesteld om daarop te reageren. [naam verzoeker] heeft daartoe niet de mogelijkheid gekregen, niet bij de eerste zitting, en ook niet bij de tweede zitting. Ook op het onderbouwde verzoek van 31 juli 2017 om de beslissing te heroverwegen heeft de advocaat van [naam verzoeker] enkel telefonisch te horen gekregen dat het bij een gescheiden behandeling bleef.
2.1.2
[naam verzoeker] kan voorts de authenticiteit van de brief van de politie niet toetsen, omdat de rechter heeft besloten dit stuk niet prijs te geven, ondanks meerdere schriftelijke verzoeken daartoe. De schijn van partijdigheid wordt daarmee versterkt, omdat de rechter ook bij de tweede zitting in augustus 2017 aan deze brief nog waarde heeft toegekend. De beslissingen van de rechter ten aanzien van de gescheiden behandelingen van de twee zittingen, zonder een nieuwe brief van de politie en zonder kennis te hebben van de persoon van [naam verzoeker] op zitting, zijn onbegrijpelijk, onaanvaardbaar en onvoldoende inzichtelijk te noemen.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren.
2.2.1
De rechter heeft daartoe - verkort kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Tussen [naam verzoeker] en [naam moeder] heeft op 21 augustus 2016 een geweldsincident plaatsgevonden, waarvan [naam moeder] aangifte heeft gedaan. [naam moeder] en haar kinderen zijn in een safe house buiten Rotterdam geplaatst, omdat hun veiligheid niet gewaarborgd kon worden. [naam verzoeker] is eerder veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf in de relationele sfeer. Op 4 november 2016 is ter griffie een brief van de politie binnengekomen. Uit de inhoud daarvan blijkt dat gevreesd moet worden voor de veiligheid van [naam moeder] als [naam verzoeker] achter haar verblijfplaats komt. In de jaren dat de rechter werkzaam is binnen de familierecht sector (ongeveer twintig jaar) heeft zij nimmer een dergelijke brief ontvangen. Het is aan de rechter, die verantwoordelijk is voor de orde op de zitting, om te bepalen op welke wijze de behandeling plaatsvindt. De rechter verwijst daartoe naar artikel 27 Rv. Op basis van de genoemde omstandigheden heeft de rechter gemeend dat het in het belang van [naam moeder] en de minderjarige kinderen is de behandeling gescheiden te laten plaatsvinden. De inhoud van de brief van de advocaat van [naam verzoeker] van 15 november 2016 vormde voor de rechter geen reden om op die beslissing terug te komen. Ter zitting van 17 november 2016 is uitvoerig uitgelegd aan [naam verzoeker] hoe de behandeling van de zaak zou plaatsvinden teneinde het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen. De advocaat van [naam verzoeker] leek het hier aanvankelijk niet mee eens te zijn, doch is na een schorsing daarop niet meer teruggekomen zodat verder is gegaan met de inhoud van de zaak.
2.2.2
De rechter stelt voorts dat het juist is dat de brief van de politie niet in kopie aan partijen is verstuurd. Allereerst betreft het een brief die aan de rechter persoonlijk is gericht en geen betrekking heeft op de inhoud van de zaak, doch uitsluitend op de gescheiden behandeling, ten tweede kan bij nadere bestudering van die brief afgeleid worden in welke regio de vrouw en de kinderen verblijven. De brief is overigens wel ter zitting aan partijen getoond.
Op de zitting van 3 augustus 2017 stond oorspronkelijk een zaak gepland tussen partijen betreffende kinderalimentatie. De alimentatiezaak is uiteindelijk van de zitting gehaald om ruimte te maken voor de behandeling van de voorlopige voorziening. Uit het verzoek blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming nog doende is met het onderzoek en dat er zich in de tussenliggende periode geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan. Namens de advocaat van [naam moeder] is opnieuw verzocht een gescheiden behandeling te houden, stellende dat de situatie niet is gewijzigd. Op basis van de voorhanden zijnde informatie heeft de rechter besloten dat de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening (opnieuw) gescheiden zou plaatsvinden. Dit treft een ordemaatregel op grond van artikel 27 Rv.
De rechter meent dat zij met haar weergave van de feiten en omstandigheden voldoende duidelijk heeft gemaakt wat de beweegredenen waren om de behandeling van het verzoek gescheiden te laten plaatsvinden en de brief van de politie niet aan partijen te sturen.
De rechter is geenszins vooringenomen. In de onderhavige zaak was het vooralsnog niet mogelijk om contact/omgang tussen de niet verzorgende ouder en de kinderen te laten plaatsvinden, omdat eerst de gevaarzetting moest worden onderzocht en de vraag of er voldoende psychische draagkracht is bij de moeder om het contact te begeleiden en bij de kinderen om het contact aan te gaan. De rechter is bekend met het gegeven dat het in omgangszaken vaker voorkomt dat aangiften bij de politie worden overgelegd.
De onderhavige zaak kan in geen geval met een dergelijke zaak worden vergeleken.
De gevaarzetting is vele malen groter. Voor precedentwerking hoeft derhalve niet te worden gevreesd.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door een verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van een rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Van een subjectieve vooringenomenheid bij de rechter is niet gebleken. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [naam verzoeker] geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert die - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat het tot de normale taak van de rechter behoort om gedurende de procedure (tussen)beslissingen te nemen over de geschilpunten tussen partijen alsmede het verdere processuele verloop van de procedure. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het voorgaande kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
Hetgeen [naam verzoeker] met betrekking tot de gang van zaken en de beslissingen van de rechter ten aanzien van de zitting van 17 november 2016 naar voren heeft gebracht kan thans op zichzelf bezien niet meer aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd. [naam verzoeker] was, bijgestaan door zijn advocaat, op die zitting aanwezig en heeft daarvan bij die gelegenheid kennis kunnen nemen. Het is immers vaste jurisprudentie dat de zinsnede in het tweede lid van artikel 37 Rv. “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij slechts een korte tijd voor beraad acceptabel is. Gelet op de datum van indiening van het wrakingsverzoek is die termijn ruimschoots overschreden. Wel zal de wrakingskamer de beslissingen en handelingen van de rechter met betrekking tot de zitting van 17 november 2016 betrekken bij de beoordeling van de gewraakte gedragingen van de rechter ten aanzien van de zitting van 3 augustus 2017.
3.5
De wrakingskamer stelt vast dat [naam verzoeker] niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verzoek van de advocaat van [naam moeder] van 26 juli 2017, voordat de rechter is overgegaan tot het nemen van de beslissing om ook de door hem verzochte voorlopige voorziening op de zitting van 3 augustus 2017 gescheiden te behandelen. Verder stelt de rechtbank vast dat de advocaat van [naam verzoeker] in het kader van de eerste beslissing tot gescheiden behandeling zowel bij brief van 15 november 2016 als ter zitting van 17 november 2017 inhoudelijke bezwaren heeft opgeworpen tegen de beslissing van de rechter om [naam verzoeker] en [naam moeder] apart te horen en heeft verzocht om heroverweging van deze beslissing en tot het voeren van een normale mondelinge behandeling, desnoods met beveiliging in de zaal, alsmede (uiterst subsidiair) heeft voorgesteld om alleen hem aanwezig te laten zijn bij het verhoor van [naam moeder]. De advocaat van [naam verzoeker] heeft diens bezwaren opnieuw naar voren gebracht bij brief van 31 juli 2017. Niet gebleken is dat de rechter op deze bezwaren eerder dan in de onderhavige wrakingsprocedure een gemotiveerde reactie heeft gegeven. In haar reactie heeft de rechter overigens niet gemotiveerd is waarom een gedeeltelijk gescheiden mondelinge behandeling, met de partij zelf en de advocaat van de andere partij, niet overwogen is.
De advocaat van [naam verzoeker] heeft bovendien eerst per brief van 15 november 2016, vervolgens per brief van 17 november 2016 (na afloop van de zitting) en vervolgens voorafgaand aan de zitting van 3 augustus 2017 per brief van 31 juli 2017 verzocht om een afschrift van de brief van de politie van 1 november 2016. Anders dan de brief van de griffier aan de advocaat van [naam verzoeker] van 5 december 2016, waarin namens de rechter aan hem is medegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een afschrift van deze brief aan [naam verzoeker] verstrekken, heeft de rechter daarop evenmin eerder dan in de onderhavige wrakingsprocedure een gemotiveerde reactie gegeven. Daarbij heeft de advocaat van [naam verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek onder meer het belang naar voren gebracht om de authenticiteit van deze brief te kunnen toetsen, omdat deze brief immers voor de rechter tot tweemaal toe aanleiding is geweest om tot een gescheiden behandeling te beslissen. Dat verlangen acht de wrakingkamer niet ongerechtvaardigd, nu de opmaak van die brief vraagtekens oproept, onder meer vanwege het ontbreken van een briefhoofd, een referentie en de naam en functie van degene die de brief geschreven heeft.
3.6
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft bij [naam verzoeker] door de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven de indruk kunnen ontstaan dat onvoldoende recht zou worden gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. De wrakingskamer komt dan ook tot de conclusie dat naar objectieve maatstaven gemeten bij [naam verzoeker] de gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert.
3.7
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen luidt de slotsom dat het wrakingsverzoek gegrond is en zal worden toegewezen.

4.De beslissing

wijst toe het verzoek tot wraking van mr. J.C.M. Middendorp;
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-