Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,wonende te [plaatsnaam] ,
[gedaagde 2] ,wonende te [plaatsnaam] ,
[gedaagde 3] ,wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagden bij gemeld exploot van dagvaarding,
gemachtigde: mr.H. Yildirim.
“ [gedaagde 3] ”.
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 20 januari 2017 met de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met de daarbij overgelegde producties;
- het tussenvonnis van 2 maart 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 5 april 2017 gehouden comparitie van partijen;
- de akte uitlaten, tevens inhoudende vermeerdering van eis, met producties aan de zijde van Vestia;
- de conclusie van dupliek.
2.De vaststaande feiten
De huurovereenkomst is ingegaan per 1 mei 1992 en is voor onbepaalde tijd afgesloten.
De netto huurprijs bedraagt sedert 1 juli 2016 € 301,31 per maand.
[gedaagde 2] bij brief van 18 juli 2016 laten weten dat zij heeft vernomen dat hij niet langer in het gehuurde woonachtig is en dat andere mensen gebruik maken van het gehuurde. Vestia heeft [gedaagde 2] verzocht daarover contact met haar op te nemen. Bij brief van 7 november 2016 heeft Vestia [gedaagde 1] gesommeerd de huur op te zeggen, omdat hij niet meer zelf woont in het gehuurde en hij zonder haar toestemming de woning aan derden in gebruik heeft gegeven. Beide brieven zijn onbeantwoord gebleven.
3.De vordering
€ 418,15 per maand bedragen in plaats van € 301,31. Vestia stelt dat gedaagden het verschil, te weten € 116,84 per maand, dienen te vergoeden vanaf de datum van de comparitie, te weten 5 april 2017, omdat toen duidelijk gecommuniceerd is dat de huur aanzienlijk hoger zou worden.
4.Het verweer
het gehuurde in onderhuur heeft gegeven aan zijn broer [gedaagde 3] , hoewel onderhuur volgens artikel 15 van de Algemene Huurbepalingen nadrukkelijk verboden is. Daarmee staat tevens vast dat de heren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] handelen in strijd met hun verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst en dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.
[gedaagde 2] om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. De kantonrechter constateert dat zij dat niet hebben gedaan en voorts geen feiten en/of omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat in dit geval afgezien moet worden van ontbinding van de huurovereenkomst. Een en ander betekent dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gehuurde jegens de heren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toewijsbaar is.
vanaf mei 2013 de huurbetalingen vanaf zijn bankrekening heeft gedaan en die betalingen door Vestia geaccepteerd zijn, rechtvaardigt niet het ontstaan van een huurovereenkomst, zeker niet gezien de gelijkluidende familienaam met de in de huurovereenkomst genoemde huurder.
Alles afwegend acht de kantonrechter het redelijk om [gedaagde 3] een termijn van (ruim)
4 maanden te gunnen om elders woonruimte te vinden, zodat het einde van de (onder) huurovereenkomst bepaald zal worden op 1 januari 2018.
€ 418,15 per maand na harmonisatie. Vestia vordert dat verschil per maand vanaf 5 april 2017, zijnde de datum van de comparitie van partijen, omdat toen duidelijk gecommuniceerd is dat de huurprijs verhoogd zou worden.
6.De beslissing
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de andere kant en veroordeelt hen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen metalle personen en zaken die zich vanwege hen daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;