ECLI:NL:RBROT:2017:6827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
C/10/515585 / HA ZA 16-1327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door ECT in verband met handlingskosten van containers

In deze zaak vorderden OTX Logistics Rotterdam B.V. en OTX Solutions B.V. (hierna: OTX) van Euromax Terminal Rotterdam B.V. en ECT Delta Terminal B.V. (hierna: ECT) om rekening en verantwoording af te leggen over de werkelijke handlingskosten per container. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat ECT zich op een retentierecht kon beroepen, omdat zij nog vorderingen had op de failliete Hanjin Shipping. ECT had aangekondigd dat containers pas konden worden afgehaald tegen betaling van een bedrag per container, wat leidde tot een kort geding. De rechtbank oordeelde dat ECT niet verplicht was om de containers vrij te geven zonder betaling, en dat de afspraken die ECT met OTX had gemaakt, leidde tot een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat OTX geen recht had op de werkelijke handlingskosten, maar dat ECT wel de borg van € 127.000,00 moest retourneren, omdat alle containers waren teruggeleverd. De vordering van OTX werd deels toegewezen, maar de dwangsom werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/515585 / HA ZA 16-1327
Vonnis van 30 augustus 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTX LOGISTICS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTX SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
eiseressen,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROMAX TERMINAL ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT DELTA TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. R.M. Avezaat te Rotterdam.
Partijen zullen hierna OTX en ECT genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2016 met producties
  • de conclusie van antwoord
  • de brief van 8 februari 2017 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van
partijen
  • de zittingsagenda van 4 april 2017
  • de brief van 4 mei 2017 met aanvullende producties van ECT
  • de brief van 8 mei 2017 met een aanvullende productie van OTX
  • de spreekaantekeningen van OTX
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 31 augustus 2016 heeft de Koreaanse lijnvervoerder Hanjin Shipping (hierna: Hanjin) in Korea (de Koreaanse variant op) surseance van betaling aangevraagd.
2.2.
ECT, de Rotterdamse stuwadoor van Hanjin, heeft nog geldbedragen te vorderen van Hanjin en heeft zich op haar retentierecht beroepen.
2.3.
Op 1 september 2016 heeft ECT in een mailing aan de branche aangekondigd dat de containers pas kunnen worden afgehaald tegen betaling van € 1.000,00 voor ‘droge’ containers, respectievelijk € 1.500,00 voor ‘speciale’ containers. Dit heeft geleid tot een kort geding (zaak- en rolnummer 509258 / KG ZA 16-1005) van Fenex (een brancheorganisatie van expediteurs en logistieke dienstverleners), logistieke dienstverleners, logistieke ondernemersorganisaties/verenigingen en de vereniging van Nederlandse exporteurs (hierna: Fenex c.s.) tegen ECT. In het kort geding vonnis van 2 september 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld – samengevat en verkort weergegeven – dat de containers dienen te worden vrijgesteld tegen betaling of zekerheid van/voor het bedrag van de werkelijke handlingskosten van de specifieke container waarvan afgifte wordt gevorderd, berekend conform de reguliere tarieven zoals opgenomen in de door Hanjin met ECT gesloten terminal agreement, te vermeerderen met een opslag van € 25,00 per container, zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht en zonder borgstelling voor de container te eisen.
2.4.
Kort na het kort geding vonnis is er overleg geweest tussen Fenex c.s. en ECT. Dat overleg heeft er toe geleid dat conventionele containers worden vrijgesteld tegen betaling van € 500,00 per container en het stellen van borg van € 1.000,00 per container. OTX is het met deze gang van zaken niet eens en heeft een kort geding aangespannen tegen ECT.
2.5.
In de aanloop van het kort geding hebben partijen met elkaar gesproken. De raadsman van OTX heeft hetgeen partijen in dit verband hebben afgesproken, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
2.6.
De voor deze procedure relevante overwegingen uit de vaststellingsovereenkomst luiden als volgt:
“IN AANMERKING NEMENDE:
A.
Dat tussen OTX en ECT (“Partijen”) geschillen zijn ontstaan over de uitlevering van containers zoals omschreven in de kort geding dagvaarding die op 9 september 2016 is betekend.
Dat Partijen vandaag een bespreking hebben gehad waarbij partijen de voornoemde geschillen hebben opgelost.
Dat Partijen hun afspraken schriftelijk willen vastleggen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
1.
ECT stuurt OTX vandaag, 12 september 2016, een generieke onderbouwing van de kosten van Euro 500,- per conventionele container waarvoor zij een retentierecht uitoefent zodat zij haar cliënten kan overtuigen een bijdrage van Euro 500,- per container te leveren;
2.
OTX gaat akkoord met het bedrag van Euro 500,- per container voor handlingskosten van ECT, te voldoen uit de bedragen die op de derdenrekening staan bij de Stichting Derdengelden van de raadsman van ECT.
3.
De operationele afdelingen van OTX en ECT (...) zullen de Hanjin containers die op de terminal staan en nog gaan binnenkomen in kaart brengen en ECT zal deze containers zonder vertraging uitleveren conform hetgeen is overeengekomen in sub 2 hierboven.
4.
Voor lege geretourneerde containers zal OTX medewerking verlenen om aan de Stichting Derdengelden van de raadsman van ECT instructies te geven, deze bedragen naar ECT over te maken. Omgekeerd zal ECT medewerking verlenen om de Stichting Derdengelden van de raadsman van ECT instructies te geven om bedragen die door OTX zijn gestort (inclusief borg) en die de bovengenoemde afspraken (inclusief borg van Euro 1000,-) te boven gaan, aan OTX te retourneren.
5.
Om de Stichting Derdengelden qua administratie niet onnodig te belasten zullen de operationele afdelingen van partijen er naar streven zo veel mogelijk “overall” instructies te geven.
6.
Na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, trekt OTX het kort geding in op basis van ieder eigen kosten.
7.
Partijen zullen deze overeenkomst vertrouwelijk houden. OTX is gerechtigd om de generieke onderbouwing ex. art. 1 aan haar eigen cliënten te openbaren onder het uitdrukkelijke beding dat ook zij vertrouwelijkheid zullen betrachten. (...)”
2.7.
ECT heeft een namens haar ondertekende versie van de vaststellingsovereenkomst aan OTX gezonden waarna OTX het kort geding heeft ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
OTX vordert samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
ECT te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen op basis van de werkelijke handlingskosten per container conform de reguliere tarieven zoals deze zijn afgesproken met Hanjin in de terminal agreement, zonder demurrage of detention (en extra manipulaties);
ECT te bevelen om over 222 containers af te rekenen op basis van de werkelijke handlingskosten plus een opslag van € 25,00 voor zover deze kosten en opslag lager blijken te zijn dan € 500,00 en ECT te bevelen om het surplus van de gestelde zekerheid binnen zeven dagen na vaststelling van de werkelijke handlingskosten aan OTX te retourneren op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met een maximum van € 125.000,00;
subsidiair
3. de handlingskosten plus de administratieve opslag vast te stellen op € 265,00 (= THC + € 25,00) indien ECT niet binnen de onder 1. genoemde termijn rekening en verantwoording aflegt en ECT te bevelen om op basis van dit bedrag af te rekenen en het surplus van de gestelde zekerheid van € 131.670,00 binnen zeven dagen na afloop van de onder 1. genoemde termijn te retourneren op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met een maximum van € 125.000,00;
meer subsidiair
4. ECT te bevelen om het bedrag van € 127.000,00 aan OTX te retourneren op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met een maximum van € 125.000,00;
5. ECT te veroordelen om de wettelijke (handels)rente te betalen over het te retourneren surplus vanaf 12 september 2016 (datum bespreking), althans vanaf de dag van aanzegging, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
6. ECT te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
OTX grondt haar vordering primair op de rekening- en verantwoordingsplicht van de zaakwaarnemer (artikel 6:199 BW) en de opdrachtnemer (artikel 7:403 BW). Subsidiair grondt OTX haar vordering tot rekening en verantwoording op het ongeschreven recht (HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
3.3.
ECT concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van OTX in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. ECT wijst op de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Voorts betwist ECT het belang van OTX bij haar vordering en betwist zij dat sprake is van een uit de wet of uit het ongeschreven recht voortvloeiende verplichting tot het doen van rekening en verantwoording. Ten aanzien van de vordering tot afrekening voert ECT aan dat een grondslag daarvoor ontbreekt. Wat het retourneren van de borg en de gevorderde rente betreft, doet ECT een beroep op (artikel 5 van) de vaststellingsovereenkomst.
Subsidiair voert ECT aan dat haar belang bij geheimhouding van de werkelijke handlingskosten per container conform de reguliere tarieven zoals deze zijn afgesproken met Hanjin, zwaarder weegt dan het belang van OTX bij openbaarmaking daarvan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of ECT aan OTX rekening en verantwoording dient af te leggen, in die zin dat ECT de werkelijke handlingskosten per container conform de reguliere tarieven zoals deze zijn afgesproken met Hanjin aan OTX dient mee te delen en op die basis dient af te rekenen. Volgens OTX is dat het geval. Ter onderbouwing verwijst OTX naar de wet en het ongeschreven recht. Volgens ECT is dat niet het geval. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
ECT had de containers van OTX onder zich op grond van haar retentierecht jegens Hanjin dat inmiddels failliet is verklaard. Op grond van dit retentierecht mag ECT de containers onder zich houden totdat haar vordering door Hanjin wordt voldaan. Gelet op dit retentierecht is ECT niet verplicht om de containers vrij te geven aan de ladingbelanghebbenden, waaronder OTX.
4.3.
ECT is echter bereid geweest om de containers wel vrij te geven, wanneer de ladingbelanghebbenden haar een bedrag betaalden van € 500,00 per conventionele container. Uitgaan van de werkelijke kosten per container plus een opslag, werkt volgens ECT in de praktijk niet “omdat het dan te langzaam zou gaan en de hele keten onderuit zou gaan”. Met de afspraak van € 500,00 per conventionele container mochten de ladingbelanghebbenden de containers direct weghalen. De meeste ladingbelanghebbenden zijn hiermee akkoord gegaan.
4.4.
In het overleg dat is uitgemond in de namens OTX opgestelde en door ECT ondertekende vaststellingsovereenkomst (2.6), is het bedrag van € 500,00 per conventionele container besproken met OTX en is besproken dat ECT een generieke onderbouwing van dit bedrag aan OTX zou verstrekken. Vast staat dat OTX akkoord is gegaan met dit bedrag en dat zij uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst door het door haar jegens ECT aangespannen kort geding in te trekken en haar containers bij ECT weg te halen. Eveneens staat vast dat ECT akkoord is gegaan om een generieke onderbouwing te geven en dat zij dat ook heeft gedaan (producties 6 en 7 bij dagvaarding). Een grondslag ontbreekt dan ook voor de vordering van OTX om (primair) af te rekenen op basis van de werkelijke handlingskosten plus een opslag van € 25,00, althans (subsidiair) op basis van een bedrag van € 265,00. De afspraak was € 500,00 per conventionele container. Dat OTX de vaststellingsovereenkomst nog moest ondertekenen, doet daar niet aan af.
4.5.
OTX stelt dat de onderbouwing van ECT bij haar (klant) voor onduidelijkheid heeft gezorgd vanwege de verschillende bedragen die worden genoemd. Ter zitting heeft ECT nader uiteengezet hoe het bedrag van € 500,00 per conventionele container tot stand is gekomen en uitgelegd waarom bij de tweede onderbouwing van een hoger bedrag is uitgegaan (dat zou zijn gedaan op verzoek van OTX). OTX heeft deze uiteenzetting van ECT niet, althans onvoldoende weersproken.
4.6. (
De klant van) OTX wil thans openheid van zaken en daarom vordert OTX in deze procedure dat ECT de tarieven vrijgeeft die tussen haar en haar failliete opdrachtgever, Hanjin, golden. ECT is rechtens niet gehouden om deze commercieel gevoelige tarieven te delen met derden. De hierna te noemen wetsartikelen waarnaar OTX verwijst, kunnen haar niet baten.
4.7.
Zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Daarvan is hier geen sprake. ECT is niet andermans belangen gaan behartigen. ECT heeft haar retentierecht uitgeoefend. Artikel 6:199 BW op grond waarvan de zaakwaarnemer aan de belanghebbende rekening en verantwoording moet afleggen, mist dan ook toepassing.
4.8.
De overeenkomst van opdracht van artikel 7:400 BW is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. Daarvan is evenmin sprake in de verhouding tussen ECT en OTX, zodat ook artikel 7:403 BW op grond waarvan de opdrachtnemer aan de opdrachtgever rekening en verantwoording moet afleggen, toepassing mist.
4.9.
Dat ECT gehouden is om de reguliere tarieven zoals deze zijn afgesproken met Hanjin aan OTX mee te delen, volgt niet uit het ongeschreven recht. In het arrest waar OTX in dit verband naar verwijst heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording wordt aangenomen, indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden (HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089, rov. 3.6). In dit arrest is een andere feitelijke situatie aan de orde. In het onderhavige geschil mist het arrest toepassing, omdat gesteld noch gebleken is dat ECT verantwoordelijk is voor het beheer van het vermogen van een ander.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat de primaire en subsidiaire vordering voor afwijzing gereed liggen.
4.11.
Nu ter zitting is vast komen te staan dat OTX alle containers heeft terug geleverd aan ECT, dient ECT de borg van € 127.000,00 te retourneren en dient ECT tot afrekening op basis van een bedrag van € 500,00 per conventionele container over te gaan, zoals zij ook heeft aangekondigd. De meer subsidiaire vordering zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden afgewezen gelet op het bepaalde in artikel 611a lid 1 Rv, dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
4.12.
Omdat het gaat om de afrekening in het kader van een vaststellingsovereenkomst, zal de wettelijke rente in plaats van de gevorderde handelsrente worden toegewezen over het te retourneren surplus en wel vanaf de dag der dagvaarding, omdat OTX niet precies weet wanneer zij de containers aan ECT heeft geretourneerd.
4.13.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt ECT hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan OTX te betalen een bedrag van € 127.000,00 (éénhonderdzevenentwintig duizend euro),
5.2.
veroordeelt ECT hoofdelijk om de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW te betalen over het te retourneren surplus vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
615/1573