ECLI:NL:RBROT:2017:6743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
ROT 17/442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de heffing van precariobelasting voor een horecapaviljoen op erfpachtgrond

In deze zaak heeft eiseres, een aannemer, in opdracht van een stichting een horecapaviljoen met terras gerealiseerd op erfpachtgrond. De gemeente heeft eiseres aangeslagen voor precariobelasting voor de bouwplaats waar het paviljoen is gevestigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat de aanslag reclamebelasting niet in geschil is, en het geschil betreft enkel de aanslagen precariobelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in privaatrechtelijke zin verplicht is om het voorwerp op de gemeentegrond te gedogen, omdat zij erfpacht heeft verleend aan de stichting. De rechtbank oordeelt dat de aanslag precariobelasting onterecht is opgelegd aan eiseres, aangezien de stichting niet belastingplichtig is en de gemeente de gedoogplicht erkent. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres].handelend onder de namen ‘[handelsnaam 1]’ en ‘[handelsnaam 2]’ te [plaats], eiseres,
gemachtigden: [persoon 1] en [persoon 2],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Klein.

Procesverloop

Eiseres is aannemer te [plaats]. Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 31 augustus 2016, voor zover hier van belang met betrekking tot de locatie [adres] te [plaats] (hierna: de bouwplaats) voor het belastingjaar 2015, over de periode van 4 januari 2015 tot en met 10 januari 2015 voor € 220,80 en over de periode van 11 januari 2015 tot en met 25 april 2015 voor € 3.312,- aangeslagen voor precariobelasting voor bouwplaatsen. Verder heeft verweerder eiseres in dezelfde beschikking over de periode 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 (€ 85,-) aangeslagen voor reclamebelasting.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 december 2016 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de precariobelasting ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Eiseres is bij gemachtigden ter zitting verschenen. Verweerder is bij gemachtigde verschenen. Verder zijn L.A.J. Hegeman, bestuurder van eiseres, en I. Joziasse, taxateur van verweerder, verschenen.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat de aanslag reclamebelasting niet in geschil is. Onderwerp van geschil zijn de aanslagen precariobelasting.
2. Eiseres heeft in 2015 in opdracht van [stichting] (de Stichting) een horecapaviljoen met terras gebouwd ([paviljoen]) waarvoor een bouwplaats is ingericht.
3. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat hij het deel van de aanslag dat betrekking heeft op de periode 4 januari 2015 - 10 januari 2015, vernietigt.
Nu verweerder dit standpunt na instelling van het beroep heeft ingenomen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf te voorzien en gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
Op 5 februari 2015 heeft de [persoon 3] een bouwplaatsvergunning verleend aan ‘[handelsnaam 2]’ ter plaatse van ‘[adres]’ te [plaats] voor de periode van maandag 9 februari 2015 tot en met donderdag 30 april 2015. Vóór 9 februari 2015 is er geen bouwplaats en/of bouwactiviteit geweest.
Op 16 juli 2015 heeft de gemeente [plaats] (met terugwerkende kracht) in erfpacht aan de Stichting uitgegeven “
de grond gelegen in het [adres] te [plaats] (..) aan de Stichting statutair gevestigd te [plaats], voor een duur van vijfentwintig jaar verminderd met de periode vanaf1 februari 2015 tot heden en eindigt op 31 januari 2040.”
In artikel 6, eerste lid, van de notariële akte is het volgende bepaald:
1.
1. erfpachter is verplicht op de Onroerende Zaak:
a. circa één honderd vijf en dertig vierkante meter (135 m²) bruto vloeroppervlakte horecaruimte (een horecapaviljoen); en
b. circa twee honderd en acht vierkante meter (208 m²) onbebouwd terras op maaiveld,
te bouwen casu quo aan te leggen overeenkomstig het bij de Gemeente onderdossiernummer OMV.14.02.00465 ingeschreven bouwplan waarvoor op twee junitweeduizend veertien en dossiernummer OMV 14.03.00340/mk ingeschrevenbouwplan waarvoor op drie juli tweeduizend veertien de omgevingsvergunning isverleend.
De bouwplaats bevindt zich op erfpachtgrond van de Stichting.
4. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat in geschil resteert de oplegging van precariobelasting over de periode van 9 februari 2015 tot en met 25 april 2015.
5. Eiseres stelt dat zij ten onrechte is aangeslagen voor precariobelasting over voornoemde periode nu zij in opdracht van de Stichting werkzaam was en deze Stichting niet belastingplichtig was.
6. Verweerder meent dat eiseres gehouden is de belasting te betalen nu zij voldeed aan de voorwaarden voor het heffen van precariobelasting.
7. De stelling van eiseres slaagt.
7.1.
Op grond van artikel 228 van de Gemeentewet kan ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond een precariobelasting worden geheven. De gemeenteraad van [plaats] heeft op grond daarvan op 6 en 11 maart 2014 de Verordening precario- en reclamebelasting 2015 (de verordening) vastgesteld. Deze bevat de volgende voor de beoordeling van het geschil relevante bepalingen:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
n. bouwplaats: geheel van voorwerpen dat zich bevindt op een locatie waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht;
o. bouwplaatsvergunning: besluit waarbij van gemeentewege aan de belastingplichtige vergunning wordt verleend tot het hebben van een bouwplaats op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Artikel 2 Belastbare feiten
Onder de naam ‘precariobelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het
hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening.
Artikel 3 Belastingplicht
1.
1. Belastingplichtig voor de precariobelasting is het lichaam dat of de ondernemer die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dan wel degene ten behoeve van wie één of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.
2.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van één of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
7.2
Kenmerk van de precariobelasting is dat de bevoegdheid tot heffen daarvan pas bestaat wanneer de gemeente bevoegd is om als eigenaar, dus in privaatrechtelijke zin, het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond te verbieden en dat de heffingsambtenaar geen precariobelasting kan heffen wanneer de gemeente als eigenaar, dus in privaatrechtelijke zin, verplicht is het hebben van voorwerpen, op of boven gemeentegrond toe te laten.
Wanneer de gemeente bijvoorbeeld een huurovereenkomst heeft gesloten met of, zoals in dit geval, erfpacht heeft verleend aan degene die het voorwerp onder, op of boven gemeentegrond heeft, is de gemeente in privaatrechtelijke zin verplicht om dat voorwerp onder, op of boven gemeentegrond toe te staan en kan er geen precariobelasting meer worden geheven (zie hiervoor de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:280).
7.3
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij ten opzichte van de Stichting zonder voorbehoud het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond gedoogt en haar gedurende de periode van erfpacht, geen precariobelasting zal opleggen.
Nu verweerder de gedoogplicht in het kader van de erfpacht, ten aanzien van de Stichting erkent, bevestigt hij daarmee dat de gemeente in privaatrechtelijke zin gehouden is voorwerpen op voornoemd perceel, gelegen op gemeentegrond, te gedogen.
7.4.
Op grond van artikel 6 van de notariële akte, zoals hiervoor vermeld, heeft de Stichting de verplichting een horecapaviljoen met terras te realiseren.
Ter uitvoering van de verplichting heeft de Stichting eiseres opdracht gegeven het paviljoen met terras te bouwen.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten onrechte is aangeslagen voor precariobelasting over de periode 9 februari 2015 tot en met 25 april 2015.
De onder 7.3 omschreven gedoogplicht ten aanzien van de Stichting, geldt eveneens ten aanzien van eiseres. Eiseres heeft immers in opdracht van de Stichting uitvoering gegeven aan de door de gemeente aan de Stichting opgelegde verplichting tot de bouw van een horecapaviljoen met terras.
8. Het beroep is gegrond.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de aanslagen precariobelasting;
  • vernietigt de aanslag voor zover deze ziet op de aanslagen precariobelasting;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
E.R. Schook, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).