ECLI:NL:RBROT:2017:6658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
10/741247-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging, eenvoudige belediging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wederspannigheid met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging, eenvoudige belediging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wederspannigheid. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, had gedurende een langere periode stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, een medewerker van Bureau Jeugdzorg, door haar herhaaldelijk te bedreigen en beledigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meerdere keren telefonisch contact had opgenomen met de aangeefster en haar collega's, waarbij hij dreigende en beledigende uitspraken deed. Daarnaast had hij deze gesprekken op YouTube geplaatst en beledigende teksten toegevoegd.

De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was en dat de verdachte geen opzet had gehad op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de gebruikte bewoordingen en de context van de berichten voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van belaging en bedreiging. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van tachtig uren, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, en concludeerde dat hij meer gebaat was bij behandeling dan bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact die deze hadden op de aangeefster, die angstgevoelens ondervond door de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/741247-13
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.C.J.L. Huurman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren te vervangen door 75 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (ad informandum gevoegd)
Het ad informandum gevoegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Verweren feit 1 tot en met 5
Feit 1:
Door de verdediging is aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek zou zijn. Onvoldoende is komen vast te staan welke duur de gesprekken hebben gehad en wat de frequentie van de ten laste gelegde gedragingen is geweest. Voorts is met betrekking tot dit feit door de verdediging bepleit dat het opzet niet gericht is geweest op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Feit 2:
Door de verdediging is, net als bij het onder 1 ten laste gelegde feit, bepleit dat het opzet van de verdachte niet gericht is geweest op de aantasting van de eer en goede naam van aangeefster. De beledigingen waren volgens de verdediging gericht op het instituut Bureau Jeugdzorg en niet op de persoon van de aangeefster.
Feit 3:
Door de verdediging is betoogd dat er geen redelijke vrees bij de aangeefster heeft kunnen bestaan dat de verdachte gevolg zou geven aan de door hem geuite bedreiging omdat door hem een context is geschetst waarin hij weergeeft hoe zijn uitingen zijn bedoeld.
Feit 4:
De verdediging heeft betoogd dat het woord “klootzak” – dat volgens het woordenboek rotvent betekent – niet als belediging zou moeten worden geïnterpreteerd. De verdachte had met deze uitlating geenszins de intentie om de aangever in zijn eer en goede naam aan te tasten. Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat van werknemers van instellingen als Bureau Jeugdzorg mag worden verwacht dat zij een wat dikkere huid hebben omdat zij vaker worden blootgesteld aan mensen die zich in een situatie als die van de verdachte bevinden.
Feit 5:
De verdediging heeft naar voren gebracht dat hetgeen door verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen, onjuist is. Volgens de verdachte is er geen sprake geweest van verzet bij zijn aanhouding. Deze verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de partner van de verdachte, die bij de aanhouding aanwezig was.
4.2.2.
Beoordeling
Feiten 1 en 2:
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat hetgeen onder 1 ten laste is gelegd onvoldoende specifiek is geformuleerd. De in de tenlastelegging gebruikte woorden ‘stelselmatig’ en ‘meerdere malen’ zijn voldoende specifiek. De sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster blijkt uit de bewijsmiddelen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt genoegzaam naar voren dat er sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte gedurende een langere periode herhaaldelijk en op verschillende wijzen contact heeft opgenomen met de aangeefster.
Het verweer ten aanzien van de feiten 1 en 2 dat het opzet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ontbrak, wordt eveneens door de rechtbank verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de uitingen van de verdachte wel degelijk voor een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hebben gezorgd, aangezien de berichten persoonlijk van aard waren. De aangeefster werd immers met naam en toenaam door hem genoemd. Ook het verweer dat de uitlatingen van de verdachte zouden zijn gericht aan het adres van Bureau Jeugdzorg als instituut en niet aan de persoon van de aangeefster zelf, wordt gelet op het voornoemde verworpen. De rechtbank merkt nog op dat uit vaste jurisprudentie (onder andere ECLI:NL:HR:2010:BL8642) kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat berichten gestuurd worden naar de werkplek van de belaagde en de inhoud van deze berichten het optreden van de belaagde in zijn/haar functie betreft, niet in de weg staat aan het aannemen van belaging.
Feit 3:
Het door de verdediging gevoerde verweer dat er bij de aangeefster geen redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat de verdachte gevolg zou geven aan zijn bedreiging wordt eveneens door de rechtbank verworpen. De door de verdachte ter terechtzitting geschetste context van zijn berichten, blijkt niet uit de gebruikte bewoordingen in deze berichten. Indien dit al het geval zou zijn geweest, is niet gebleken dat deze context bij de aangeefster bekend was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen redelijke vrees bij de aangeefster konden doen ontstaan.
Feit 4:
Het verweer van de verdediging dat de uitdrukking “klootzak” niet als belediging dient te worden opgevat wordt door de rechtbank verworpen onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2009:BI5623). Hieruit valt af te leiden dat het woord “klootzak” wel degelijk als beledigend kan worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de context waarin de verdachte dit woord heeft geroepen naar de medewerker van Bureau Jeugdzorg. De verdachte kwam de medewerker tegen op de openbare weg. De verdachte sprak deze medewerker aan over diens werkwijze en begon de medewerker vervolgens te filmen met zijn camera. Nadat deze medewerker hem daarop aansprak heeft de verdachte naar eigen zeggen het woord “klootzak” geroepen. Uit voornoemde context kan worden afgeleid dat deze uitlating de strekking had de medewerker aan te randen in zijn eer en goede naam.
Feit 5:
Het verweer van de verdediging waarbij de geloofwaardigheid van de verbalisanten wordt betwist wordt eveneens door de rechtbank verworpen. Het gaat immers om een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal waaraan in beginsel een hoge bewijskracht wordt toegekend. De verdediging heeft haar standpunt omtrent de geloofwaardigheid van de verbalisanten op geen enkele wijze onderbouwd of feiten en/of omstandigheden aangedragen die aanleiding hebben gegeven voor enige twijfel hierover.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten 1 tot en met 5 ten laste gelegde, alsmede het ad informandum gevoegde feit heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 22 juli 2013 te Rotterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam slachtoffer 1] , met het oogmerk voornoemde [naam slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meerdere malen,
- telefonisch contact opgenomen met voornoemde [naam slachtoffer 1] en met collega's van voornoemde [naam slachtoffer 1] en - in een van die telefoongesprekken voornoemde [naam slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: "geef onmiddellijk mijn dochter terug anders ga je eraan, ik ga je opwachten" en/of "terroristen, bureau jeugdzorg gaat eraan" en
- in een aantal van die telefoongesprekken tegen voornoemde [naam slachtoffer 1] gezegd dat zij lid is van een terroristische organisatie en dat zij een kindermisbruiker en verkrachter is en
- een aantal van die telefoongesprekken op YouTube geplaatst en bij die telefoongesprekken de tekst "de liegende gezinsvoogd van bureau Rotterdam" en/ "de liegende gezinsvoogd [naam slachtoffer 1] van bureau jeugdzorg Rotterdam" gezet en
- een sms-bericht met daarin de tekst: "U gijzelt, mishandeld, verkracht en verkoopt mijn dochter! Dit allemaal onder u list, leugens en bedrog. Als mijn dochter niet terug komt gaan er vreselijke dingen met u gebeuren! U bent een gezinsterrorist en kinderverkrachter. U bent een slecht mens en gaat boeten wat u ons heeft aangedaan. Dat is u verdiende loon! God zal u straffen! Ga dood en sterf vuile duivel! Verban naar de hel! Stop met liegen en bedriegen!" naar voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gestuurd en- (een) foto van voornoemde [naam slachtoffer 1] op Youtube geplaatst;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 21 mei 2013 tot en met 17 juni 2013 te Rotterdam, een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] , opzettelijk in het openbaar mondeling heeft beledigd,
- door middels het internet op zijn, verdachtes, account op de website YouTube, die toegankelijk was voor anderen, meerdere, , telefoongesprek(ken) (die tussen verdachte en voornoemde [naam slachtoffer 1] zijn gevoerd) en daarbij afbeeldingen van een duivelse kinderverkrachter en een duivel en een foto van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/ daarbij de woorden: "de liegende gezinsvoogd van bureau Rotterdam" en "de liegende gezinsvoogd [naam slachtoffer 1] van bureau Jeugdzorg Rotterdam", te plaatsen en
- door tijdens een van voornoemdetelefoongesprek(ken) voornoemde [naam slachtoffer 1] toe te voegen het woord: "kinderverkrachters", ;
3.
hij op 26 maart 2013 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 1] - meerdere malen, (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd: "Geef onmiddellijk mijn dochter terug, anders ga je eraan; ik ga je opwachten" en/of "Terroristen, Bureau Jeugdzorg gaat eraan" en
- een sms-bericht gestuurd met daarin de tekst: "U heeft mijn gezin onterecht kapot gemaakt. U gijzelt, mishandelt, verkracht en verkoopt mijn dochter. Dit allemaal onder u list, leugens en bedrog. Als mijn dochter niet terug komt, gaan er vreselijke dingen met u gebeuren! U bent een gezinsterrorist en kinderverkrachter. U bent een slecht mens en gaat boeten, wat u ons heeft aangedaan. Dat is u verdiende loon! God zal u straffen! Ga dood en sterf vuile duivel! Verban naar de hel! Stop met liegen en bedriegen!",
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Schiedam, opzettelijk beledigend een persoon, te weten [naam slachtoffer 2] , in het openbaar mondeling meermalen heeft toegevoegd het woord: "klootzak', ;
5.
hij op 18 juni 2012 te Schiedam, toen de aldaar dienstdoende [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] beiden brigadier van Politie (Eenheid Rotterdam), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- zich te bewegen in een richting, tegengesteld aan die, waarin die opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te brengen en
- zich los (trachten) te rukken/trekken uit de greep/klem van die opsporingsambtenaren en/
- zijn arm(en) onder zijn lichaam te houden, waardoor het boeien van hem, verdachte, door die opsporingsambtenaren werd bemoeilijkt;
Ad informandum gevoegd:
hij op 18 juni 2012, te Schiedam, niet heeft voldaan aan de verplichting, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht inhoudende een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993, ter inzage aan te bieden, zulks terwijl hij de leeftijd van 14 jaar had bereikt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
belaging
Feiten 2 en 4:
eenvoudige belediging
Feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 5:
wederspannigheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft, nadat zijn pas geboren dochter in zijn ogen ten onrechte uit huis geplaatst werd, over een langere periode zijn ongenoegen en kwaadheid geuit jegens Bureau Jeugdzorg en meer specifiek tegen de betrokken medewerkster, de aangeefster [naam slachtoffer 1] . De verdachte is in zijn verdriet, boosheid en frustratie echter zo ver gegaan dat zijn gedragingen uiteindelijk hebben geleid tot belaging, bedreiging en belediging van medewerkers van Bureau Jeugdzorg, die in zijn ogen verantwoordelijk zijn geweest voor de uithuisplaatsing van zijn dochter.
De verdachte heeft gedurende een langere periode stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam slachtoffer 1] door onder andere het herhaaldelijk, zeer frequent, opnemen van telefonisch contact met aangeefster of collega’s van Bureau Jeugdzorg. In deze telefoongesprekken was de toon van verdachte telkens dreigend van aard en liet de verdachte zich zeer grievend en beledigend uit jegens aangeefster. Voorts maakte de verdachte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster door telefoongesprekken die hij met haar had op Youtube te plaatsen. Daarnaast heeft de verdachte er voor gekozen om aangeefster in het openbaar mondeling te beledigen door het plaatsen van bijschriften als “de liegende gezinsvoogd van bureau Rotterdam”, “de liegende gezinsvoogd van bureau Jeugdzorg Rotterdam” en is aangeefster tijdens telefoongesprekken voor “kinderverkrachter” uitgemaakt.
Naast voornoemde feiten met betrekking tot stalking en belediging zijn door verdachte tevens bedreigingen geuit door tijdens telefoongesprekken bewoordingen te gebruiken als: “Geef onmiddellijk mijn dochter terug, anders ga je er aan; ik ga je opwachten” en/of “Terroristen, Bureau Jeugdzorg gaat eraan”. Daarnaast is door de verdachte ook een sms-bericht aan aangeefster verstuurd waarin zij met de dood bedreigd is. Uit haar verklaring blijkt dat zij angstgevoelens ondervond en de gevolgen van de belaging dagelijks met zich meedroeg.
Vervolgens heeft de verdachte de aangever [naam slachtoffer 2] , een collega van de aangeefster [naam slachtoffer 1] , beledigd door in het openbaar “klootzak” naar hem te roepen. Nadat de politie is gewaarschuwd, heeft de verdachte verzet gepleegd tegen opsporingsambtenaren die hem wilden aanhouden.
De verdachte ontkent de hem ten laste gelegde feiten en geeft aan dat al zijn gedragingen zijn verricht uit “noodweer tegen hetgeen door anderen zijn gezin is aangedaan”. Ook indien er beslissingen zijn genomen door instanties waar de verdachte het niet mee eens is, dan rechtvaardigt dit nog niet de handelingen die de verdachte heeft verricht. De rechtbank rekent hem de gepleegde feiten zwaar aan. Ook het feit dat de verdachte ter zitting, enkele jaren later, geen blijk geeft van een andere zienswijze op de door hem gepleegde feiten en slechts op onderdelen toont dat hij inziet dat zijn gedrag grensoverschrijdend is geweest, wordt hem door de rechtbank aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 oktober 2013. Dit rapport houdt in dat de verdachte naar eigen zeggen tot zijn handelen is gekomen als gevolg van frustratie en onmacht door het gemis van zijn dochter en het in zijn beleving niet krijgen van gehoor van aangeefster dan wel Bureau Jeugdzorg. Voorts maakt de rapportage melding van de autistiforme stoornis en is er gerapporteerd over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het opmaken van de betreffende rapportage in 2013. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de navolgende bijzondere voorwaarden: meldplicht en (ambulante) behandelverplichting.
Psychiater dr. B.A Blansjaar heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 september 2013. Dit rapport houdt in dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde onder 1 en 2 was sprake van zogenoemde duurzame gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte tijdens het ten laste gelegde. Het ten laste gelegde is blijkens de bevindingen van het onderzoek vooral voortgekomen uit communicatieve beperkingen ten gevolge van bovenvermelde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het zou daarbij met name gaan om rechtlijnigheid, onvermogen compromissen te sluiten en nuances te zien en weinig gevoel voor zienswijzen en standpunten van anderen. Het advies van de psychiater is om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en hem een (deels) voorwaardelijke straf met proeftijd onder toezicht van de reclassering op te leggen om de kans op recidive te verkleinen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psychiater gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank zal in strafverminderende zin laten meewegen dat de bewezen verklaarde feiten inmiddels ruim vier à vijf jaar geleden zijn gepleegd en dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is geweest. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
Gezien de ernst van de feiten is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende reactie op het gedrag van de verdachte. De rechtbank zal hier echter van afzien gezien het tijdsverloop. Daarnaast is zij van oordeel dat de verdachte, zeker na circa 5 jaar na de gepleegde feiten, meer gebaat is bij behandeling en toezicht door de reclassering. Voorts is het van belang dat er een stok achter de deur komt die er naar verwachting aan bijdraagt dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dan ook een (deels voorwaardelijke) taakstraf worden opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 180, 266, 285, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten alsmede het ad informandum gevoegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor zijn problematiek bij polikliniek “De Waag” te Rotterdam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, groot
40 (veertig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, voornoemde algemene en/of bijzondere voorwaarden overtreedt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
32 (tweeëndertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
16 (zestien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 22 juli 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam slachtoffer 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde [naam slachtoffer 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meerdere malen, althans eenmaal, -telefonisch contact opgenomen met voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of met collega's van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of - in een van die telefoongesprekken voornoemde [naam slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toegevoegd: "geef onmiddellijk mijn dochter terug anders ga je eraan, ik ga je opwachten" en/of "terroristen, bureau jeugdzorg gaat eraan" en/of - in een aantal van die telefoongesprekken tegen voornoemde [naam slachtoffer 1]
gezegd dat zij lid is van een terroristische organisatie en/of dat zij een kindermisbruiker en/of verkrachter is en/of - een aantal van die telefoongesprekken op YouTube geplaatst en/of bij die telefoongesprekken de tekst "de liegende gezinsvoogd van bureau Rotterdam"
en/of "de liegende gezinsvoogd [naam slachtoffer 1] van bureau jeugdzorg Rotterdam" gezet en/of - een sms-bericht met daarin de tekst: "U gijzelt, mishandeld, verkracht en
verkoopt mijn dochter! Dit allemaal onder u list, leugens en bedrog. Als mijn dochter niet terug komt gaan er vreselijke dingen met u gebeuren! U bent een gezinsterrorist en kinderverkrachter. U bent een slecht mens en gaat boeten wat u ons heeft aangedaan. Dat is u verdiende loon! God zal u straffen! Ga dood en sterf vuile duivel! Verban naar de hel! Stop met liegen en bedriegen!" naar voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gestuurd en/of - (een) foto('s) van voornoemde [naam slachtoffer 1] op Youtube geplaatst;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 mei 2013 tot en met 17 juni 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] , opzettelijk in het openbaar mondeling heeft beledigd, - door middels het internet op zijn, verdachtes, account op de website YouTube, die toegankelijk was voor anderen, meerdere, althans een, telefoongesprek(ken) (die tussen verdachte en voornoemde [naam slachtoffer 1] zijn gevoerd) en/of daarbij afbeeldingen van een duivelse kinderverkrachter en/of een duivel en/of een foto van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of daarbij de woorden: "de liegende gezinsvoogd van bureau Rotterdam" en/of "de liegende gezinsvoogd [naam slachtoffer 1] van bureau Jeugdzorg Rotterdam", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, te plaatsen en/of - door tijdens een (van voornoemde) telefoongesprek(ken) voornoemde [naam slachtoffer 1] toe te voegen het woord: "kinderverkrachters", althans (een) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 maart 2013 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 1] - meerdere malen, althans eenmaal, (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd: "Geef onmiddellijk mijn dochter terug, anders ga je eraan; ik ga je opwachten" en/of "Terroristen, Bureau Jeugdzorg gaat eraan" en/of - een sms-bericht gestuurd met daarin de tekst: "U heeft mijn gezin onterecht kapot gemaakt. U gijzelt, mishandelt, verkracht en verkoopt mijn dochter. Dit allemaal onder u list, leugens en bedrog. Als mijn dochter niet terug komt, gaan er vreselijke dingen met u gebeuren! U bent een gezinsterrorist en kinderverkrachter. U bent een slecht mens en gaat boeten, wat u ons heeft aangedaan. Dat is u verdiende loon! God zal u straffen! Ga dood en sterf vuile duivel! Verban naar de hel! Stop met liegen en bedriegen!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Schiedam, opzettelijk beledigend een persoon, te weten [naam slachtoffer 2] , in het openbaar mondeling en/of in diens/dier tegenwoordigheid mondeling (meermalen) heeft toegevoegd het woord: "klootzak', althans (een) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Schiedam, toen de aldaar dienstdoende [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] (beiden) brigadier van Politie (Eenheid Rotterdam), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek
van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig - zich te bewegen in een richting, tegengesteld aan die, waarin die opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, trachtte(n) te brengen en/of - zich los (trachten) te rukken/trekken uit de greep/klem van die opsporingsambtena(a)r(en) en/of - zijn arm(en) onder zijn lichaam te houden, waardoor het boeien van hem, verdachte, door die opsporingsambtena(a)r(en) werd bemoeilijkt.
Ad informandum gevoegd feit:
hij op of omstreeks 18 juni 2012, te Schiedam, niet heeft voldaan aan de verplichting, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht inhoudende een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993 en/of van een toezichthouder, ter inzage aan te bieden, zulks terwijl hij de leeftijd van 14 jaar had bereikt.