2.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op mijn persoonlijke levensfeer met het oogmerk mij te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, smaadschrift, het verzenden van e-mails, brieven, waarin mijn eer en goede naam wordt aangerand, kennelijk met het doel om hier ruchtbaarheid aan te geven en belediging van een ambtenaar in functie.
Ik ben werkzaam als gebiedsgebonden functionaris bij de politie Gelderland-Midden, district West-Veluwe-Vallei, Unit Renkum-Wageningen. Beroepsmatig heb ik een dienst e-mailadres, dat op de politiepagina van de politie Gelderland Midden vermeld staat.
Rond 4 november 2004 vond ik een grote enveloppe op mijn bureau die was voorzien van mijn naam en functie. In die enveloppe zaten brieven afkomstig van [verdachte], [adres]. De brieven waren onder andere gericht aan [A] BV, de politie Utrecht en de Rijksrecherche. In deze brieven beschuldigde [verdachte] met name genoemde collegae van de politie Rhenen en Veenendaal van opzettelijk gepleegde "politiemisdrijven". Genoemde brieven waren niet persoonlijk aan mij gericht.
Begin januari 2005 ontving ik opnieuw een brief van genoemde [verdachte], gericht aan de burgemeester Pechtholt, de politie, gemeenteraad en wethouders van Wageningen. [Verdachte] sprak zijn ongenoegen uit over de politie en de parkeerwachters.
Op 9 januari 2005 om 0.59 uur ontving ik op mijn dienst e-mailadres een mail van [verdachte]. In deze mail sprak hij zijn afkeer uit tegen de politie en vroeg hij bescherming tegen criminele agenten. Op 9 januari 2005 te 14.09 uur ontving ik opnieuw een e-mail van [verdachte]. Hij uitte in deze mail zijn ongenoegen over de politie.
Op 10 januari 2005 te 14.48 uur ontving ik opnieuw een e-mail van [verdachte]. In deze mail klaagde hij over het feit dat er "politie helikopters werden gebruikt, die aangestuurd zouden worden door de politieleiding in Arnhem". Hij sprak in deze mail over: "Schandelijke en misdadige praktijken door beëdigde ambtenaren van politie die de weelde van hun macht niet aankunnen".
Op 10 januari 2005 te 15.59 uur heb ik [verdachte] een e-mail verzonden met de tekst: "[verdachte], wilt u stoppen met mij e-mail berichten te sturen, met dank [slachtoffer]".
Op dezelfde dag te 16.23 uur ontving ik weer een e-mailbericht, waarin [verdachte] aangaf dat ik toch zijn wijkagent was, dat hij mij nog nooit had gezien en dat ik op de hoogte moest zijn van misdadige praktijken van de politie.
Op 10 januari (het hof begrijpt: 11 januari) 2005 ontving ik weer een e-mailbericht. Ik heb deze mail beantwoord: "[verdachte], Gisteren heb ik u gevraagd mij geen e-mails meer te sturen. Derhalve verzoek ik u nogmaals, stuur mij geen e-mails meer!!!"
Enkele dagen later heeft [verdachte] diverse malen naar het bureau gebeld en wilde hij mij spreken. Ik heb hem één keer aan de telefoon gehad. Ik deelde hem mede dat hij moest stoppen met e-mails te sturen, dat ik dat niet meer wilde en dat ik, zou hij hier mee doorgaan, aangifte zou doen van stalking.
Op 1 februari 2005 had ik van 15.00 uur tot 16.00 uur spreekuur in het buurtcentrum, Ons Huis, te Wageningen. Gedurende dit spreekuur ben ik dertig minuten voor een buurtschouw in de wijk geweest. Op 2 februari 2005 ontving ik een mail van [verdachte]. Hij verweet mij dat ik niet in de wijk kwam en zelfs niet op mijn maandelijks spreekuur.
Nadien heeft [verdachte] diverse e-mailberichten gestuurd naar de gemeente Wageningen en naar [betrokkene 1], unithoofd van de Unit Renkum-Wageningen. Naar aanleiding van deze e-mail berichten zijn er brieven aan [verdachte] gestuurd vanuit de gemeente en vanuit de politie dat de politie niet meer reageert op zijn e-mail berichten en werd [verdachte] verwezen naar de regionale klachtencommissie.
Op 1 maart 2005 ben ik in verband met een vakantie niet op het maandelijks spreekuur geweest. Na mijn vakantie ontving ik weer een mail van [verdachte] dat hij op het spreekuur was geweest en dat ik er weer niet was.
Vanaf begin april 2005 ontving ik weer soortgelijke e-mailberichten van [verdachte]. De keren dat er een helikopter over de omgeving van Wageningen gevlogen had, waren voor [verdachte] reden om te klagen dat men hem weer in de gaten hield. Op 2, 5 en 6 april 2005 stuurde hij brieven aan [betrokkene 1], waarin de politie, waar ik ook deel van uitmaak, beschuldigd werd van diefstal van gemeenschapsgeld, machtsmisbruik en politieterreur.
Op 5 april 2005 was ik om 15.30 uur in het wijkcentrum, ons Huis. Daar vervoegde zich een man die opgaf te zijn, [verdachte]. Ik verzocht hem te stoppen met het sturen van brieven en e-mailberichten in mijn richting.
Op 5 en 6 april (het hof begrijpt: 2005) stuurde [verdachte] opnieuw een brief aan de politie, ter attentie van [betrokkene 1]. In deze brief beschuldigde hij mij dat ik "leugenachtig misdadig dan wel meinedig optrad, [slachtoffer] (beëdigd politieman) maakt zich opzettelijk schuldig aan de meest walgelijke en de politie onwaardige leugens en baarlijke nonsens". Door genoemde uitspraken voelde ik mij beledigd.
Op 9 april 2005 te 17.12 uur kreeg ik wederom een e-mail van [verdachte], tevens gericht aan de collegae [betrokkene 2] en [betrokkene 3], de politie Gelderland-Midden, en de gemeente Arnhem. In deze mail maakt [verdachte] zich schuldig aan smaadschrift en belediging van mij als politieambtenaar, met onder meer de woorden: "De politie allerlei laag-bij-de-grondse smerigheden uithaalt, maar daar niet mee voor de dag durft te komen. List, leugens en bedrog zouden dagelijkse kost voor de betrokkenen ([slachtoffer]), zelfs meineed bleek geen uitzondering meer te zijn". Door genoemde uitspraken voel ik mij ernstig beledigd. Ik voel mij door deze uitspraken, die ook nog een keer aan derden zijn gericht, kennelijk met het doel om daar ruchtbaarheid aan te geven, ernstig in mijn eer en goede naam aangetast. Tevens blijft [verdachte] mij door middel van e-mails, brieven, telefoontjes en persoonlijk stelselmatig lastigvallen, terwijl ik hem kenbaar heb gemaakt hier niet (meer) van gediend te zijn."