Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, die sinds 1 december 2009 onder toezicht stond na een veroordeling voor gekwalificeerde doodslag en diefstallen met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond meer was voor verlenging, omdat de ter beschikking gestelde niet langer leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank baseerde haar oordeel op adviezen van deskundigen, waaronder psychiater C.J. van Gestel en de reclassering, die beiden concludeerden dat het recidiverisico laag was. De rechtbank stelde vast dat de ter beschikking gestelde zich goed had ontwikkeld en dat er geen noodzaak was voor verdere beperking van zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden die aan de terbeschikkingstelling waren verbonden, in strijd waren met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de toepassing van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in dit geval niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank wees de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af en verklaarde dat de ter beschikking gestelde onvoorwaardelijk diende te worden vrijgelaten.