ECLI:NL:RBROT:2017:6452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
10/640059-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling en dwangverpleging

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, die sinds 1 december 2009 onder toezicht stond na een veroordeling voor gekwalificeerde doodslag en diefstallen met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond meer was voor verlenging, omdat de ter beschikking gestelde niet langer leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank baseerde haar oordeel op adviezen van deskundigen, waaronder psychiater C.J. van Gestel en de reclassering, die beiden concludeerden dat het recidiverisico laag was. De rechtbank stelde vast dat de ter beschikking gestelde zich goed had ontwikkeld en dat er geen noodzaak was voor verdere beperking van zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden die aan de terbeschikkingstelling waren verbonden, in strijd waren met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de toepassing van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in dit geval niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank wees de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af en verklaarde dat de ter beschikking gestelde onvoorwaardelijk diende te worden vrijgelaten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/640059-07
Datum uitspraak: 8 augustus 2017
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, raadkamer voor strafzaken, met betrekking tot de terbeschikkingstelling van
[naam veroordeelde], (de ter beschikking gestelde),
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
verblijvende op het adres [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

1.Procesverloop

Op 1 december 2009 heeft het gerechtshof Den Haag de terbeschikkingstelling van [naam veroordeelde] gelast en zijn verpleging van overheidswege (dwangverpleging) bevolen. De terbeschikkingstelling is gelast ter zake van - kort weergegeven - gekwalificeerde doodslag en twee diefstallen met geweld waarvan één in combinatie met afpersing. De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 19 juli 2010.
Op 26 juli 2016 heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met één jaar. De beslissing omtrent de verzochte voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is toen aangehouden. Daarbij zijn de stukken in handen gesteld van de officier van justitie voor het opmaken van een maatregelrapport over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van de ter beschikking gestelde in het maatschappelijk verkeer zou kunnen geschieden.
Op 25 oktober 2016 heeft de rechtbank de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd.
De rechtbank heeft op 10 juni 2017 van het openbaar ministerie ontvangen een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Bij die vordering zijn gevoegd:
  • het advies van Reclassering Nederland (de reclassering), gedateerd 19 mei 2017;
  • het 1e voortgangsverslag van de reclassering met betrekking tot het toezicht op de aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden voorwaarden, gedateerd 26 februari 2017;
  • het 2e voortgangsverslag van de reclassering met betrekking tot het toezicht op de aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden voorwaarden, gedateerd 31 mei 2017;
  • het advies van psychiater C.J. van Gestel , die de ter beschikking gestelde zelf heeft onderzocht, gedateerd 3 april 2017.
De vordering is op de zitting van 8 augustus 2017 in het openbaar behandeld. Officier van justitie mr. C.A.M. de Jong, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door zijn raadsman, en de deskundige L.M. Benard , als reclasseringswerker verbonden aan de reclassering , zijn gehoord.

2.Standpunt van partijen

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de adviezen van de reclassering en de psychiater, onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel (ter beschikkingstelling met de daaraan verbonden voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging) aan de orde zou kunnen zijn. Op grond van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is dat echter nog niet mogelijk. Deze bepaling vereist dat de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging een jaar moet hebben geduurd en dat is thans nog niet het geval. De officier van justitie heeft gewezen op de beslissingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2014 (ECLI:NL: GHARL: 2014:1669), 24 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5931) en 9 oktober 2014 (ECLI:NL: GHARL:2014:7776). Uit deze uitspraken volgt volgens de officier van justitie dat artikel 509t, tweede lid, Sv dient te prevaleren boven artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat bij een conflict tussen deze artikelen daarom toepassing moet worden gegeven aan artikel 509t, tweede lid, Sv. Indien dat strijd oplevert met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en/of artikel 2 van het Vierde Protocol bij dit verdrag, doordat de voorwaarden vrijheidsbeperkend zijn, dienen de betreffende voorwaarden te worden gewijzigd in de zin dat zij niet of nauwelijks vrijheidsbeperkend zijn. Op grond van artikel 38i Sr kan de rechtbank dat ook ambtshalve doen.
De officier van justitie heeft, in verband hiermee, primair verzocht om de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aan te houden. Als die termijn verstreken is, is wel voldaan aan voornoemd wettelijk vereiste dat de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging minimaal een jaar heeft geduurd en kan de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk worden beëindigd. Zij stelt dat dit de meest pragmatische oplossing is. Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, met daarbij het verzoek de voorwaarden die in het onderhavige geval strijd opleveren met het bepaalde in artikel 5 EVRM te wijzigen.
2.2.
Standpunt van de ter beschikking gestelde
De ter beschikking gestelde en zijn raadsman hebben verzocht om de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen, daarbij verwijzend naar de adviezen van de reclassering en de psychiater. Er is geen grond voor verlenging van de maatregel. Zij kunnen zich eventueel wel vinden in het voorstel van de officier van justitie om, in verband met het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, Sv, de behandeling van de zaak voor drie maanden aan te houden en de maatregel daarna onvoorwaardelijk te beëindigen.

3.Adviezen

3.1.
Rapport psychiater
Het rapport van psychiater C.J. van Gestel houdt onder meer het volgende in.
De ter beschikking gestelde is niet (meer) lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De kliniek stelde in 2016 een persoonlijkheidsstoornis ‘niet anders omschreven’ vast. De onafhankelijke rapporteurs, psycholoog Geurkink en psychiater Maksimovic, stelden in 2016 echter vast dat hiervoor onvoldoende gronden waren en concludeerden dat er geen psychische stoornis kon worden vastgesteld. Van Gestel onderschrijft dit. De ter beschikking gestelde, die in zeer belastende omstandigheden tot zijn indexdelicten kwam, was destijds te jong om van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken, dan wel jong genoeg om zich alsnog in positieve zin te kunnen ontwikkelen. Zijn persoonlijkheid maakt een weinig uitgekristalliseerde indruk en zijn stijl is ontwijkend, maar hij is voorspelbaar, gecontroleerd, laat voldoende integratie zien tussen voelen, denken en doen en heeft een behoorlijk normbesef. Van de vroeger waargenomen verharding, is niets meer te zien, ook niet in het klinische traject van de ter beschikking gestelde. Hoe hij zich op de diverse levensgebieden zal ontplooien, is nu niet te voorzien, maar er zijn geen gronden voor het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis.
Met betrekking tot het recidivegevaar geldt dat er verschillende beschermende factoren zijn. De ter beschikking gestelde is normaal begaafd, volgens de kliniek voldoende sociaal vaardig en heeft sportieve ambities en een goede impulscontrole. Zijn netwerk en dagbesteding zijn op orde. Op dit moment is er nog een toezicht en een behandelcontact, dat vooral gericht is op ondersteuning bij de transitie naar afwikkeling van de onderhavige maatregel. Net als de eerdere rapporteurs Geurkink en Maksimovic schat Van Gestel het recidiverisico als laag in, met een optimale (niet maximale, maar naar verwachting niet te verbeteren) score op klinische risicofactoren. Mogelijk zal de beëindiging van de onderhavige maatregel en het wegvallen van toezicht nog even wennen zijn en mogelijk is de ter beschikking gestelde toch niet geneigd om dan hulp te zoeken, maar het risico blijft dan beperkt. Ook op langere termijn zijn er geen goede gronden om aan te nemen dat het risico zal stijgen: de ter beschikking gestelde kan stress ondervinden en vastlopen, maar even zo goed ontwikkelt hij zich op de diverse levensgebieden prima en daarmee blijft het risico bestendig laag.
Van Gestel acht verlenging van de terbeschikkingstelling daarom niet langer noodzakelijk en adviseert om de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen.
3.2.
Verlengingsadvies reclassering
Het advies van de reclassering houdt onder meer het volgende in.
De ter beschikking gestelde heeft zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging gehouden aan de gestelde voorwaarden. De startfase van de voorwaardelijke beëindiging werd gekenmerkt door een stressvolle periode en hoewel hij niet altijd het overzicht heeft weten te houden, wist hij zich goed staande gehouden. Hij heeft gebruik gemaakt van de aangeboden ondersteuning. De afgelopen maanden is er meer rust in het leven van de ter beschikking gestelde gekomen. De aanvang van de voorwaardelijke beëindiging was een hectische periode welke samenviel met de verhuizing naar de kliniekwoning. De praktische zaken zijn geregeld en de ter beschikking gestelde ervaart hierdoor meer rust en tijd. Waar hij voorheen veel tijd kwijt was aan het op orde krijgen van zijn leven, kan hij zich nu beter ontspannen. De afgelopen periode is hij gestart met dagbesteding bij een sportschool en heeft hij zijn hobby, American Football, opgepakt. De intentie van de sportschool is dat hij op termijn een betaalde aanstelling zal krijgen. De reclassering ziet dat de ter beschikking gestelde zijn leven op orde heeft. Hij heeft dagbesteding en een sociaal netwerk. Er is sprake van schuldenproblematiek, maar hiervoor zijn de nodige maatregelen getroffen. Bij een onvoorwaardelijke beëindiging kan de ter beschikking gestelde op financieel/praktisch gebied ondersteund worden vanuit de werkgever. De verwachting is dat de ter beschikking gestelde gebruik zal maken van deze ondersteuning indien zich problemen voordoen in de toekomst. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van middelenproblematiek. De reclassering onderschrijft het advies van de psychiater dat het recidiverisico laag is en adviseert de terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen.

4.Beoordeling

Voorop wordt gesteld dat op grond van artikel 38d, tweede lid, Sr de termijn van een terbeschikkingstelling slechts kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Daarnaast is vereist dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de ter beschikking gestelde.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat, gelet op de adviezen van psychiater Van Gestel en de reclassering, niet langer is voldaan aan voornoemde vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling.
Beide deskundigen concluderen dat het recidiverisico laag is, zowel op de korte als op de lange termijn. De rechtbank is van oordeel dat, gelet daarop en gelet op hetgeen verder in deze rapporten naar voren is gebracht omtrent de huidige situatie van de ter beschikking gestelde, het gevaarscriterium niet meer aan de orde is. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist niet langer dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd.
Ook stelt de rechtbank op basis van deze rapporten vast dat er bij de ter beschikking gestelde geen sprake meer is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat ook psycholoog Geurkink en psychiater Maksimovic, dit reeds hadden geconcludeerd in hun rapporten voor de verlengingszitting in 2016 en dat uit het in 2016 opgestelde verlengingsadvies van de kliniek ook blijkt van twijfels over de aanwezigheid van een classificeerbare stoornis.
Dit betekent dat voor verlenging van de terbeschikkingstelling geen grond is.
Ingevolge (het in 2013 gewijzigde) artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv vindt beëindiging van de terbeschikkingstelling echter niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Dit laatste is in deze zaak nog niet het geval, nu de rechtbank de dwangverpleging op 25 oktober 2016 voorwaardelijk heeft beëindigd. De officier van justitie heeft bepleit de zaak aan te houden tot het moment dat wel aan de in het tweede lid van artikel 509t Sv gestelde voorwaarde is voldaan. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet en overweegt daartoe als volgt.
In een geval zoals het onderhavige waarin de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, kán, afhankelijk van de aan die voorwaardelijke beëindiging verbonden vrijheidsbeperkende voorwaarden, verlenging van de maatregel waarbij niet aan de verlengingsgrond van artikel 38d is voldaan, schending opleveren van artikel 5 EVRM en/of van artikel 2, lid 1, Vierde Protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen). Dit laatste artikel dient ingevolge artikel 6 van het Protocol als een aanvullend artikel van het EVRM te worden aangemerkt. In geval van strijd met (één van deze) artikelen dient het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, Sv buiten toepassing te worden gelaten, nu ingevolge artikel 94 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het EVRM is zo’n verdrag.
De rechtbank constateert dat aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging onder meer de voorwaarde is verbonden dat het de ter beschikking gestelde gedurende de gehele looptijd van de terbeschikkingstelling niet is toegestaan zich buiten de landsgrenzen van het Europese deel van het Koninkrijk der Nederland te begeven. Kortom, hij is verplicht in Nederland te blijven.
Deze voorwaarde vormt voor de terbeschikkinggestelde een beperking van zijn bewegingsvrijheid, in het bijzonder de vrijheid van verplaatsing. De vrijheid van verplaatsing wordt beschermd door artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM (Trb. 1990, 159; hierna: Vierde Protocol EVRM). In het tweede artikellid is bepaald dat een ieder het recht heeft welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten. Het tweede lid van artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) kent een gelijkluidende bepaling. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moet een inbreuk op het recht een land te verlaten berusten op een voldoende heldere en kenbare wettelijke grondslag en een legitiem doel dienen. Bovendien moet de maatregel voldoen aan de eisen van geschiktheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Nu bij de ter beschikking gestelde geen sprake meer is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en ook niet meer is voldaan aan het in artikel 38d Sr genoemde gevaarscriterium, ziet de rechtbank geen noodzaak de ter beschikking gestelde te onderwerpen aan een beperking op zijn recht Nederland te verlaten. Het laten vervallen van die voorwaarde is geen optie omdat de terbeschikkingstelling volgens de officier van justitie zonder die voorwaarde niet uitvoerbaar is. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank toepassing van het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv in dit geval strijdig met artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol EVRM (en artikel 12, tweede lid, IVBPR).
Het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, Sv moet daarom op de voet van artikel 94 van de Grondwet in deze zaak buiten toepassing worden gelaten.
De rechtbank ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van de zaak. Het daartoe gedane verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de ter beschikkingstelling afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging.
Deze beschikking is gegeven door
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.