ECLI:NL:RBROT:2017:645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
ROT 16/1632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag jeugdtegoed en toepassing Beleidsregels AOW en Jeugd-tegoed 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. El-Ghazi, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een jeugdtegoed voor haar kinderen, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op basis van de Beleidsregels AOW en Jeugd-tegoed 2015. De rechtbank oordeelde dat de Beleidsregels als buitenwettelijk begunstigend beleid moeten worden aangemerkt en dat verweerder deze op consistente wijze had toegepast. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en haar inkomen werd als te hoog beoordeeld voor het verkrijgen van het jeugdtegoed. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiseres had ook geen gerechtvaardigde verwachtingen gewekt door eerdere besluiten van verweerder. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/1632

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. N. El-Ghazi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van een jeugdtegoed afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente aan het gemeentebestuur wordt overgelaten.
1.2.
Op 1 september 2015 zijn verweerders Beleidsregels AOW en Jeugd-tegoed 2015 (Beleidsregels) in werking getreden.
In artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregels - voor zover hier van belang - is bepaald dat in deze beleidsregels wordt verstaan onder laag inkomen: een netto maandinkomen dat niet hoger is dan 110% van het wettelijk sociaal minimum; voor alleenstaande ouders is dat 70% van de bijstandsnorm voor gehuwden plus de alleenstaande ouderkop.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels gelden als voorwaarden om in aanmerking te komen voor het jeugdtegoed:
a. het kind heeft op peildatum een leeftijd van 4 t/m 17 jaar;
b. de aanvrager ontvangt voor het betreffende kind kinderbijslag;
c. de aanvrager heeft op de peildatum een laag inkomen;
d. aanvrager en kind zijn op de peildatum woonachtig op hetzelfde adres in Rotterdam.
Artikel 7 van de Beleidsregels (hardheidsclausule) bepaalt dat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing ervan wegens bijzondere omstandigheden onredelijke gevolgen heeft, gezien de doelstelling van de regeling.
2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Zij heeft bij verweerder een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een jeugdtegoed voor twee van haar kinderen.
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het maandelijkse inkomen van eiseres van € 1.309,10 hoger is dan het toetsingsinkomen (laag inkomen) van € 1.258,24. Bij de bepaling van het inkomen is de inhouding van € 88,17 op de Anw-uitkering als inkomen in aanmerking genomen, omdat het (slechts) een verrekening is van te veel verstrekte partnertoeslag bij de uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) van de inmiddels overleden partner van eiseres. Een bijzonder geval in de zin van de hardheidsclausule is niet aanwezig, aldus verweerder.
3.2.
Eiseres heeft het bestreden besluit op hieronder te bespreken gronden aangevochten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Daardoor zijn de categoriale regelingen voor bijzondere bijstand voor AOW-ers en kinderen (zoals de kindertoelage) vervallen. In de toelichting bij de Beleidsregels is uiteengezet dat de wetgever zich op het standpunt stelt dat het voeren van een generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk, zodat de beleidsruimte voor gemeentelijk inkomensbeleid beperkt is. Om niettemin belanghebbenden die tot de doelgroep behoren te stimuleren om te participeren in de maatschappij zijn de Beleidsregels vastgesteld.
4.2.
Gelet hierop dienen de Beleidsregels te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep , bijvoorbeeld de uitspraak van 8 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5553) betekent dit dat het beleid als gegeven wordt aanvaard en dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
5.1.
De stelling van eiseres dat de grondslag van het bestreden besluit onvoldoende duidelijk is, kan niet slagen. Mede onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit een motivering bevat, waarin wordt ingegaan op de berekening van het inkomen van eiseres en op de hardheidsclausule, en dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar de Beleidsregels. De Beleidsregels, die een beperkte omvang hebben, zijn eiseres toegezonden. Uit de opstelling van eiseres in bezwaar en beroep kan ook niet worden afgeleid dat zij belemmerd is in het maken van bezwaar en het instellen van beroep, en het onderbouwen van haar gronden, doordat zij in het duister zou tasten over de grondslag van verweerders besluitvorming.
5.2.
De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 88,17 meetelt bij haar inkomen, omdat zij feitelijk niet kan beschikken over dat bedrag, slaagt niet. Eiseres bestrijdt niet dat zij bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een schuld heeft vanwege te veel ontvangen AOW-partnertoeslag. De SVB houdt ter aflossing van die schuld maandelijks een bedrag van € 88,17 in op haar Anw-uitkering. Op deze wijze besteedt eiseres een deel van haar inkomen aan de aflossing van een schuld.
5.3.
De stelling van eiseres dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, nu recent haar partner, tevens kostwinner, was overleden en zij de zorg heeft voor vier kinderen, slaagt niet. Verweerder heeft in aanmerking mogen nemen dat het beschikken over een relatief gering inkomen en de financiële last van het onderhouden van vier kinderen na het overlijden van de partner van eiseres, geen bijzondere omstandigheden opleveren als bedoeld in artikel 7 van de Beleidsregels.
6. Gelet op wat in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen heeft verweerder de Beleidsregels op consistente wijze toegepast.
7. De stelling van eiseres dat verweerder met het bestreden besluit handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel, slaagt niet, reeds nu geen sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen op grond waarvan gerechtvaardigde verwachtingen bij eiseres zijn ontstaan dat zij aanspraak heeft op jeugdtegoed op grond van de Beleidsregels. Aan verweerders besluit van 5 januari 2015, waarbij aan eiseres een kindertoelage is toegekend, heeft eiseres geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen ontlenen, omdat de kindertoelage als categoriale bijstand zijn grondslag vond in de Wet werk en bijstand en dus op een andere regeling was gebaseerd dan de Beleidsregels. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is evenmin sprake.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.