In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besloten vennootschap Johann Rohrer Netherlands B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, vorderde schadevergoeding na een arbeidsongeval. De vordering betrof een totaalbedrag van € 75.111,00, dat bestond uit verschillende schadeposten, waaronder kosten voor behandeling, huishoudelijke hulp, schade wegens verlies van zelfredzaamheid en immateriële schade. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. van Gastel, betwistte de hoogte van de schade en voerde aan dat er sprake was van voordeelstoerekening, aangezien de eiser een bedrag van € 5.708,06 netto had ontvangen uit hoofde van een ongevallenverzekering.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis de aansprakelijkheid van de gedaagde bevestigd op basis van artikel 7:658 lid 2 BW. De rechter oordeelde dat de schade in beginsel concreet diende te worden berekend en dat het inschakelen van een arbeidsdeskundige niet noodzakelijk was. De kantonrechter heeft de verschillende schadeposten beoordeeld en een bedrag van € 8.379,81 toegewezen aan de eiser, na verrekening van het ontvangen bedrag uit de ongevallenverzekering. De wettelijke rente over de schadevergoeding is vanaf het moment van het ongeval verschuldigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.