ECLI:NL:RBROT:2017:6100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
ROT 17/1381
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving opschorting bijhouding persoonsgegevens in de BRP met tegenstrijdige besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had in oktober 2016 een primaire beslissing ontvangen waarin de bijhouding van zijn persoonslijst in de basisregistratie personen (BRP) werd opgeschort. Dit besluit volgde op een signaal dat eiser mogelijk niet meer op zijn geregistreerde adres woonachtig was. Eiser reageerde niet op het verzoek om informatie van de gemeente, waarna het primaire besluit werd genomen. In januari 2017 verklaarde de gemeente het bezwaar van eiser ongegrond, wat leidde tot het bestreden besluit waartegen eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2017 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de gemeente niet verscheen. De rechtbank constateerde dat er twee tegenstrijdige besluiten waren: de opschorting van de bijhouding van de persoonslijst en de beslissing op een correctieverzoek van eiser, dat eerder was ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk procesbelang had bij de behandeling van zijn beroep, ondanks het standpunt van de gemeente dat dit niet het geval was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, omdat dit niet was ingetrokken bij het correctiebesluit. Tevens oordeelde de rechtbank dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld, wat leidde tot een vergoeding van de proceskosten aan eiser. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.980,- en bepaalde dat de gemeente het griffierecht van € 168,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/1381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.J. Lekkerkerker.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijhouding van de persoonslijst van eiser in de basisregistratie personen (BRP) met ingang van 27 juli 2016 opgeschort.
Bij besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser staat in de BRP van de gemeente Rotterdam ingeschreven als ingezetene op [adres]. Op 1 juli 2016 heeft verweerder van [verhuurder] het signaal ontvangen dat eiser mogelijk niet langer op dit adres woonachtig is. Bij brief van 27 juli 2016 heeft verweerder eiser aangeschreven voor een reactie. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. In het bestreden besluit heeft verweerder de opschorting van de bijhouding van de persoonslijst van eiser gehandhaafd.
2. Op 11 november 2016 heeft eiser verweerder verzocht de uitschrijving uit de BRP met de status ‘vertrokken onbekend waarheen’ ongedaan te maken (het correctieverzoek). Bij besluit van 30 december 2016 heeft verweerder dit verzoek ingewilligd. Dit betekent dat eiser vanaf 30 september 2014 onafgebroken staat ingeschreven op [adres] te Rotterdam. In zijn brief van 20 juli 2017 stelt verweerder zich om die reden op het standpunt dat eiser geen belang meer heeft bij de behandeling van het beroep. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser reeds in bezwaar geen procesbelang meer had, omdat het correctieverzoek is ingewilligd voordat het bestreden besluit was genomen. Eigenlijk had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aldus verweerder.
3. De rechtbank kan verweerder in dit standpunt niet volgen.
Er liggen thans twee niet met elkaar verenigbare beslissingen, te weten de handhaving van het primaire besluit enerzijds en de beslissing op het correctieverzoek anderzijds. Eiser komt om die reden terecht tegen het bestreden besluit op en heeft er ook procesbelang bij deze tegenstrijdigheid van tafel te krijgen.
4. De rechtbank zal dan ook het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit herroepen. Voor dit laatste is aanleiding omdat het primaire besluit niet is herroepen of ingetrokken bij het correctiebesluit.
5. Met betrekking tot de vraag of er reden is voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet voorts worden beoordeeld of er sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid van het primaire besluit. Nu niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het primaire besluit ander(soortig) adresonderzoek heeft verricht dan het versturen van een brief aan eiser met een verzoek om informatie, en zulk een adresonderzoek in het algemeen niet voldoende kan worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat het primair besluit onrechtmatig was en dat die onrechtmatigheid aan verweerder te wijten is. Er bestaat dan ook reden voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit van 11 oktober 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.