ECLI:NL:RBROT:2017:6084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/516626 / HA ZA 16-1393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodembeslag door Ontvanger op apparatuur van derde en uitleg van terughoudend beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Ontvanger van de Belastingdienst en Coca-Cola European Partners Nederland B.V. (CCEP-NL) over de rechtmatigheid van een bodembeslag. De Ontvanger had beslag gelegd op apparatuur die eigendom was van CCEP-NL, maar die zich bevond bij een horecagelegenheid, Denovo, die door een derde, de heer Y, werd geëxploiteerd. De rechtbank moest beoordelen of het beslag rechtmatig was, gezien de eigendomsverhoudingen en de bepalingen in de Leidraad Invordering 2008. De rechtbank oordeelde dat CCEP-NL reëel eigenaar was van de apparatuur en dat de Ontvanger niet gerechtigd was om verhaal te nemen op deze apparatuur, omdat de voorwaarden voor het toepassen van het terughoudend beleid niet waren vervuld. De vordering van de Ontvanger werd afgewezen en deze werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Ontvanger om rekening te houden met de belangen van derden bij het uitoefenen van het bodemrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/516626 / HA ZA 16-1393
Vonnis van 2 augustus 2017
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN –EN KLEINBEDRIJF,
kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COCA COLA ENTERPRISES NEDERLAND B.V., thans COCA-COLA EUROPEAN PARTNERS NEDERLAND B.V.
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.A.I. Nylund te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en CCEP-NL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 30 november 2016;
  • de akte overlegging producties, zijdens de Ontvanger;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief zijdens de Ontvanger d.d. 20 maart, met bijlage (productie 7);
  • de brief d.d. 12 december 2016, waarbij een comparitie is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 april 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CCEP-NL is producent en distributeur van non-alcoholische dranken, waaronder Coca Cola. CCEP-NL distribueert deze non-alcoholische dranken via groothandels, waar horecagelegenheden hun inkopen kunnen doen. Met sommige horecagelegenheden sluit CCEP-NL samenwerkingsovereenkomsten en eventueel ook bruikleenovereenkomsten af die betrekking hebben op indirecte afname van en verkoop door de horecagelegenheid van non-alcoholische dranken.
2.2.
Onder de naam Denovo dreef de heer [de heer Y] (hierna: [de heer Y] ) tot medio 2016 een horecagelegenheid (brasserie/wijnbar/club) aan de Vismarkt 28 te Breda als rechtsopvolger van IWAG II B.V./BED Breda.
2.3.
CCEP-NL heeft 19 stuks apparatuur aan Denovo ter beschikking gesteld. Voor ieder stuk apparatuur is op 7 september 2012 een aparte (gelijkluidende - met uitzondering van het genoemde apparaat -) bruikleenovereenkomst gesloten tussen CCEP-NL en BED Breda. In de bruikleenovereenkomst is onder meer bepaald:
“1. CCE-NL [Coca-Cola Enterprises Nederland B.V.] geeft namens Coca-Cola Belgium (CCEB) in bruikleen aan de Klant, die verklaart van CCE-NL in bruikleen te nemen, de apparatuur voor de verkoop van dranken vercommercialiseerd door Coca-Cola Enterprises (hierna genoemd CCEdranken) zoals omschreven op het voorgaand plaatsings
/ mutatie formulier.
De apparatuur is en blijft te allen tijde eigendom van CCEB.
(...)
4. Indien de Klant een
koelerin bruikleen neemt wordt de koeler volledig gevuld met CCE-dranken wanneer (i) de consumenten in het verkooppunt geen rechtstreekse toegang heeft tot de koeler of wanneer (ii) er naast de koeler in het verkooppunt nog andere koelruimte aanwezig is die geschikt is voor andere koolzuurhoudende dranken dan diegene die door Coca-Cola Enterprises (CCE) worden vercommercialiseerd en waartoe de consument rechtstreeks toegang heeft. Wanneer, in een verkooppunt, er geen andere koelruimte aanwezig is die geschikt is voor andere koolzuurhoudende drank dan diegene die door CCE worden vercommercialiseerd en waartoe de consument rechtstreekse toegang heeft, dan kan 20% van de koelruimte in de koeler door de Klant gebruikt worden voor niet-CCE producten. In dit laatste geval geldt dat indien de koeler van schappen is voorzien, de 20% van de koelruimte die voor niet CCE producten kan worden benut vanaf het onderste schap wordt berekend.
5. Indien de Klant een
drankenautomaatin bruikleen neemt, zullen alle schachten worden benut ten behoeve van CCE-dranken.
6. Indien de Klant
fountain apparatuurin bruikleen neemt, zal de Klant alle tapkranen benutten ten behoeve van CCE-dranken.”
2.4.
IWAG II B.V. en CCEP-NL hebben op 13 maart 2013 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In deze samenwerkingsovereenkomst is onder meer bepaald:

B. Apparatuur
1. De Klant zal de Apparatuur opstellen op een strategische plek in het Verkooppunt, er voor zorgen en deze voortdurend gebruiken ten behoeve van de gekoelde verkoop van de Gekozen Dranken.
2. De Klant zal Koelers inrichten en permanent ingericht houden in overeenstemming met het planogram in
Annex IIIbij deze Overeenkomst, al dan niet gewijzigd door CCE-NL op grond van haar recht uit artikel 6.4 van deze Overeenkomst.
3. De Klant zal de aparte bruikleen- of huurovereenkomst met CCE-NL voor de Apparatuur volledig naleven.
4. [ overeenkomstig bepaling 4 van de bruikleenovereenkomst]”
2.5.
De Ontvanger heeft ter invorderding van 10 aanslagen loonheffing op 10 maart 2016 ten laste van [de heer Y] executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris in het pand aan de Vismarkt 28 te Breda, waarbij de datum voor de openbare verkoop is bepaald op 20 april 2016. Dit beslag heeft ook apparatuur geraakt die door CCEP-NL aan Denovo ter beschikking is gesteld, te weten te weten 12 kleine 2-glasdeurskoelers, 2 post-mixinstallaties (ook wel: fountaininstallaties) en 1 3-glasdeurskoeler.
2.6.
Op 15 maart 2016 is het beslag aan CCEP-NL overbetekend.
2.7.
Op 16 maart 2016 heeft CCEP-NL een verzetschrift ex artikel 435 lid 3 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend. Op diezelfde datum heeft CCEP-NL een beroepschrift ex artikel 22 Invorderingswet 1990 (Iw) ingediend.
2.8.
Op 25 mei 2016 heeft de Ontvanger ter invordering van zowel eerder genoemde aanslagen loonheffing als van 10 nieuwe aanslagen loonheffing ten laste van [de heer Y] cumulatief executoriaal beslag gelegd op de reeds eerder in beslag genomen inventaris, waaronder de door CCEP-NL ter beschikking gestelde apparatuur. De datum voor executoriale verkoop is daarbij uiteindelijk bepaald op 21 juni 2016.
2.9.
De in beslag genomen zaken zijn, met uitzondering van de zaken waarop het verzet en het beroep van CCEP-NL ziet, op 21 juni 2016 verkocht.
2.10.
De Directeur heeft op 19 juli 2016 uitspraak gedaan op het beroepschrift van CCEP-NL en het beroep afgewezen. De Ontvanger heeft CCEP-NL bericht een procedure ex artikel 435 lid 3 Rv te zullen starten om een executoriale titel te verkrijgen.
2.11.
In overleg met de Ontvanger heeft CCEP-NL de zaken waarop het verzet ziet opgehaald op het bedrijfsadres van Denovo en houdt zij die onder zich in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van de Ontvanger luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. CCEP-NL te veroordelen de executie door (althans ten behoeve van) de Ontvanger van de op 10 maart 2016 en 25 mei 2016 voor (het verhaal van) belastingschulden van [de heer Y] inbeslaggenomen bodemzaken, zoals gespecificeerd in de e-mail van CCEP-NL d.d. 25 augustus 2016 (productie 6 bij akte), te dulden en bedoelde zaken daartoe op eerste verzoek van de Ontvanger aan de Ontvanger ter beschikking te stellen; en
2. CCEP-NL te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Het verweer van CCEP-NL strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Ontvanger bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De Ontvanger vordert dat CCEP-NL de executie duldt van door de Ontvanger van de op 10 maart 2016 en 25 mei 2016 ter verhaal inbeslaggenomen apparatuur.
4.2.
CCEP-NL betwist dat er na verkoop van de overige bedrijfsinventaris van Denovo nog een ten laste van [de heer Y] openstaande belastingschuld zou zijn. De rechtbank passeert dit verweer. De rechtbank gaat ervan uit dat de Ontvanger onderhavige procedure had ingetrokken als de opbrengst van de verkoop van de bedrijfsinventaris voldoende was geweest om die belastingschuld te delgen. Het spreekt voor zich dat de Ontvanger, in geval de vordering zou worden toegewezen, niet gerechtigd is tot verkoop van de beslagen apparatuur over te gaan indien de belastingschuld ten laste van [de heer Y] reeds is gedelgd.
4.3.
De Ontvanger grondt haar vordering op het volgende. Ingevolge artikel 21 Iw heeft ’s Rijk schatkist een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige dat boven alle voorrechten gaat, met uitzondering van pand en hypotheek. Het bodemrecht van artikel 22 IW strekt er met name toe het fiscaal voorrecht te realiseren op de roerende zaken waarmee de bodem is geëxploiteerd en de belastingschulden zijn ontstaan (de bodemzaken), ook als die roerende zaken aan anderen dan de belastingschuldige toebehoren. Het onverkorte verhaal door de Ontvanger op bodemzaken is evenwel beleidsmatig ingeperkt door de bepalingen van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad). Ingevolge artikel 22.8.10 van de Leidraad wordt bij de beslissing van de directeur op een beroepsschrift ex artikel 22 lid 3 Iw het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde, dat wil zeggen dat de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren. Er is dan sprake van terughoudend beleid. Dit terughoudend beleid geldt niet als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken. Verhaal is dan gerechtvaardigd. Daarvan geeft de Leidraad enkele voorbeelden. Daarnaast zijn er zes situaties waarin geen sprake is van een terughoudend beleid, hoewel sprake kan zijn van reële eigendom van de derde. Het betreft onder meer:
- Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen. Met een overeenkomst tussen de derde en de belastingschuldige wordt gelijkgesteld een overeenkomst die door de derde wordt overgenomen (de afnamebedingregel).
De Leidraad bevat aldus twee voorwaarden voor de toepasselijkheid van de afnamebedingregel. Ten eerste dienen de desbetreffende (bodem)zaken door de derde (de eigenaar van de die zaken) onder enige titel – zoals huur, pacht of bruikleen – ter beschikking te zijn gesteld aan de belastingschuldige. Ten tweede dient tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst te zijn gesloten waarin een afnamebeding of een afnameverplichting ten behoeve van de derde is opgenomen. Indien aan die voorwaarden is voldaan, kan de Ontvanger verhaal nemen zonder dat er nog andere voorwaarden vervuld dienen te worden. In het onderhavige geval zijn deze twee voorwaarden vervuld, zodat de door CCEP-NL aan Denovo ter beschikking gestelde apparatuur door het bodembeslag is getroffen.
4.4.
Niet in geschil is dat CCEP-NL de reële eigendom heeft van de beslagen apparatuur. Evenmin is in geschil dat in het onderhavige geval aan de eerste voorwaarde van de afnamebedingregel (onder enige titel ter beschikking stellen) is voldaan.
4.5.
CCEP-NL betwist dat sprake is van een afnameverplichting of een afnamebeding, althans een afnamebeding in de zin van de Leidraad (de tweede voorwaarde van de afnamebedingregel).
4.6.
Deze zaak betreft derhalve de vraag in hoeverre een bodembeslag onder een belastingschuldige de reële eigendom van een derde raakt en meer in het bijzonder de uitleg van de in artikel 22.8.10 Leidraad opgenomen afnamebedingregel die een uitzondering vormt op de regel dat reële eigendom van een derde wordt ontzien.
4.7.
De regeling van de Leidraad is recht in de zin van artikel 79 Wet op de rechterlijke organisatie, zodat hieraan ook door de rechter kan worden getoetst (Hof Arnhem 23 juli 1996, ECLI:NL:GHARN:1996:AW0276 (Oranjeboom), Gerechtshof Leeuwarden 21 maart 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007;629). Het is de taak van de rechter om te onderzoeken of de beleidsregels neergelegd in de Leidraad worden nageleefd en eventueel de beleidsregel nader uit te leggen (HR 28 maart 1990, NJ 1991, 118).
4.8.
De rechtbank stelt bij daarbij voorop dat het bodemrecht niet in strijd is met het ongestoorde genot van het eigendomsrecht als gecodificeerd in art. 1 lid 1 Eerste protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, zij het dat dit recht proportioneel dient te worden toegepast (EHRM 23 februari 1995, BNB 1995/262 Gasus/Nederland).
Uit de wetsgeschiedenis volgt en dit is ook vaste rechtspraak dat dat de Ontvanger bij de uitoefening van het bodemrecht met de belangen van derden rekening dient te houden.
4.9.
Met het oog op de belangen van derden is in de Leidraad een terughoudend beleid geformuleerd met betrekking tot door bodembeslag getroffen zaken die reëel eigendom van een derde zijn, dat wil zeggen zowel in juridische als economische zin aan een derde toebehoren. Op dit terughoudend beleid zijn echter enkele uitzonderingen gemaakt. Daarmee is beoogd frustratie van het bodemrecht te voorkomen. Frustratie van dat recht kan zich voordoen indien banken of andere financiers en bedrijven de belastingschuldige zaken ter beschikking stellen onder eigendomsvoorbehoud en deze zaken dienen als zekerheid op de belastingschuldige ter voldoening van zijn vorderingen aan die banken of andere financies of bedrijven.
4.10.
In de rechtspraak (Gerechtshof Leeuwarden 21 maart 2007, ECLI:NL:GHLEE: 2007;629, Rechtbank Zutphen 16 februari 2011, ECLI:NL:RBZUT:2011:BP6130, Gerechtshof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3258), is, mede tegen de achtergrond van de onder r.o. 4.6 - 4.8 genoemde uitgangspunten, dat de aanwezigheid van een afnamebeding in een overeenkomst op zich zelf onvoldoende is om een inbreuk op de eigendom van de derde ten behoeve van wie het afnamebeding is gesloten te rechtsvaardigen. Doel en strekking van in de Leidraad opgenomen uitzondering met betrekking tot het afnamebeding is dat de derde die de belastingschuldige een afnamebeding oplegt en daarvan profiteert medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor de belastingschulden en dat het uit dien hoofde gerechtvaardigd is dat de Ontvanger verhaal uitoefent op de bodemzaken van die derde. Of de derde daarvan profiteert hangt af van in welke mate en/of in welke zin en/of met welke frequentie de derde van het afnamebeding profiteert.
4.11.
De Ontvanger heeft betoogd dat de onder 4.10 genoemde rechtspraak ziet enkel op de situatie dat sprake is van een indirect afnamebeding. Daarin volgt de rechtbank de Ontvanger niet. Een redelijke uitleg van het beding tegen de achtergrond van het voorgaande brengt met zich dat zowel indien sprake is van een direct afnamebeding als wanneer sprake is van een indirect afnamebeding moet worden bezien of de derde voor de belastingschulden medeverantwoordelijk kan worden gehouden.
4.12.
Nu CCEP-NL dat gemotiveerd heeft weersproken, kan niet worden aangenomen dat zij zodanig van het aan [de heer Y] opgelegde afnamebeding profiteert dat zij voor diens belastingschulden medeverantwoordelijk kan worden gehouden. De stelplicht en de bewijslast dienaangaande rusten op de Ontvanger. Nu de Ontvanger in deze procedure deze stelling niet, althans onvoldoende, onderbouwd heeft ingenomen, zal de Ontvanger niet worden toegelaten tot het bewijs dienaangaande.
4.13.
Nu niet in geschil is dat CCEP-NL reëel eigenaar is van de beslagen apparatuur, dient ten opzichte van haar het terughoudend beleid als bedoeld in de Leidraad te worden toegepast en dient het bodemrecht niet te worden uitgeoefend. CCEP-NL hoeft derhalve het verhaal van de Ontvanger op de apparatuur niet te dulden. Dit betekent dat de vordering dient te worden afgewezen.
4.14.
Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CCEP-NL worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten* × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00
* conclusie van antwoord (1), comparitie van partijen (1)

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van CCEP-NL tot op heden begroot op € 1.523,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017.
2111/2504