Wel onderschrijft de rechtbank het standpunt van de betaalinstellingen dat binnen de toezichtcategorie ‘betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen’ ten onrechte geen toezichtkosten in rekening worden gebracht bij buitenlandse betaalinstellingen met een Europees paspoort, ofwel de betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld artikel 2:3e, eerste lid, van de Wft (de EP-houders). Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, zijn deze betaaldienstverleners, anders dan de vrijgestelde betaaldienstverleners, in bijlage II van de Wbft wel aangewezen als personen die behoren tot de toezichtcategorie ‘betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen’. DNB is op grond van de artikelen 11, eerste lid, aanhef en onder b, en 13, eerste lid, van de Wbft dan ook gehouden jaarlijks een bedrag aan toezichtkosten in rekening te brengen bij de EP-houders. Voorafgaand aan de hiervoor in 1.5 genoemde wijziging van de Rbft 2015 kwam dit ook tot uitdrukking in deze regeling. Voor betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, of artikel 2:3e, eerste lid, van de Wft golden op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rbft 2015 dezelfde bandbreedtes en tarieven. Bij de wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel zijn de bandbreedtes voor de EP‑houders evenwel vervallen en is het tarief voor de tot deze groep behorende betaaldienstverleners vastgesteld op € 0,-, wat betekent dat op grond van de Rbft 2015 geen toezichtkosten in rekening (kunnen) worden gebracht bij de EP-houders. Dit is niet in overeenstemming met de Wbft, waarin is voorgeschreven dat DNB bij (onder meer) deze betaaldienstverleners toezichtkosten in rekening brengt.
De toelichting bij deze wijziging van de Rbft 2015 (Staatscourant 2016, nr. 60283) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De opmerking daarin dat uit de Wbft volgt dat een heffing wordt opgelegd aan instellingen met een vergunning, instellingen met een verklaring van ondertoezichtstelling of instellingen die bij de AFM of DNB zijn geregistreerd en dat, aangezien op grond van artikel 2:3e van de Wft een vergunning van de toezichthouder uit het land van herkomst volstaat, buitenlandse betaalinstellingen met een Europees paspoort niet onder die groep vallen, kan de rechtbank, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen over het in rekening brengen van toezichtkosten bij de EP-houders, niet plaatsen. Voor zover, zoals van de zijde van DNB ter zitting is benadrukt, de wetgever niet heeft beoogd dat bij de EP-houders kosten van het toezicht in rekening worden gebracht, ziet de rechtbank, wat daarvan ook zij, evenmin grond voor een ander oordeel. De tekst van de artikelen 11, eerste lid, aanhef en onder b, en 13, eerste lid, van de Wbft, alsmede van bijlage II van deze wet, is op dit punt duidelijk en niet voor meer dan één uitleg vatbaar.