ECLI:NL:RBROT:2017:6026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
10/691184-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen en ontucht met minderjarigen

Op 2 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen bij een minderjarige en ontucht met zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de niet-aangehouden verdachte niet te vergelijken was met die van een aangehouden verdachte, aangezien hij voorafgaand aan zijn verhoor met zijn advocaat had gesproken. De verdachte werd veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een minderjarige, die nog geen zestien jaar oud was, en voor ontucht met zijn eigen kind. De rechtbank achtte de verklaringen van de dochter van de verdachte geloofwaardig en voldoende onderbouwd door andere getuigen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige inbreuken op de lichamelijke integriteit van zijn dochter, wat leidde tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar en concludeert dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwenspositie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en heeft de verdachte als strafbaar verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691184-15
Datum uitspraak
:2 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verklaring van de verdachte
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de door de verdachte op 1 mei 2015 bij de politie afgelegde verklaring bij de politie niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De verdachte zou namelijk geen adequate consultatiebijstand hebben gehad voorafgaand aan dat politieverhoor. Hij was ten tijde van het eerste politieverhoor weliswaar nog niet aangehouden, maar zijn situatie was volgens de verdediging vergelijkbaar met die van een aangehouden verdachte zodat hij recht op consultatiebijstand had. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verhoor moet daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de bedoelde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten omdat de verdachte zijn verklaring onder druk van (vooral) zijn vrouw heeft afgelegd. De verklaring is om die reden niet betrouwbaar.
4.1.2.
Beoordeling
In zijn arrest van 9 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN7727, NJ 2010/615) heeft de Hoge Raad overwogen dat de regel dat de politie een aangehouden verdachte de gelegenheid moet bieden om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen, niet zonder meer geldt indien het gaat om een niet-aangehouden verdachte.
De verdachte heeft zichzelf op 1 mei 2015 gemeld bij de politie om vrijwillig een verklaring af te leggen en is op dat moment niet aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. De verdachte is dus in de gelegenheid geweest om voorafgaand aan zijn melding op het politiebureau en zijn verhoor een advocaat te consulteren. Gebleken is bovendien dat de verdachte dat ook heeft gedaan. Tijdens het verhoor op 1 mei 2015 heeft hij immers verklaard dat hij voorafgaand aan het verhoor contact heeft gehad met zijn advocaat mr. Stolk en dat hij met deze advocaat heeft overlegd over zijn voorgenomen melding. Dat die rechtsbijstand wellicht niet adequaat was, zoals de raadsman heeft gesteld, doet er niet aan af dat de verdachte toegang kon hebben (en heeft gehad) tot een advocaat.
Van enig vormverzuim is de rechtbank niet gebleken.
Ook het subsidiaire verweer slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat er door verdachtes vrouw en schoonzus weliswaar een zekere druk is uitgeoefend op de verdachte om naar de politie te gaan, maar niet is gebleken dat de verdachte onder invloed van die druk een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Uit de verklaringen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte naar de politie is gestapt uit gewetenswroeging. Hij verklaart immers: “Ik vond het niet goed dat ik het zolang niet heb verteld, het is tijd dat ik de waarheid moet zeggen.” en “Ik leef al 8 jaar met dit ding in mijn hoofd.” Daarnaast heeft de verdachte op 27 oktober 2015, toen hij werd aangehouden en opnieuw werd verhoord, verklaard: “Ik heb alles gezegd wat ik moest zeggen.” De rechtbank beschouwt die verklaring als een bevestiging van de op 1 mei 2015 afgelegde verklaring.
4.1.3.
Conclusie
De verklaringen van de verdachte zullen niet worden uitgesloten van het bewijs.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten niet is voldaan aan het bewijsminimum ex artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering nu de verklaring van verdachtes dochter [naam dochter verdachte] onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman bepleit dat – mocht de rechtbank ten aanzien van feit 1 wel tot een bewezenverklaring komen – dit niet het geval kan zijn voor de gehele tenlastegelegde periode.
4.2.2.
Beoordeling
[naam dochter verdachte] heeft verklaard dat de verdachte naar haar kamer kwam toen zij vijf jaar oud was. Hij aaide haar over haar benen, buik en borst. Een jaar later gebeurde er iets soortgelijks. Toen zij zeven jaar was zat haar vader ook aan haar geslachtsdelen. Vanaf haar achtste gebeurde het regelmatig dat haar vader haar betastte. Hij aaide en likte haar ook. Tevens leerde haar vader haar om hem af te trekken. Toen zij tien à elf jaar oud was ging zij op hem zitten, “niet erin maar erover heen wrijven”. Later “ging haar vader op haar liggen”, “eroverheen wrijven maar niet erin”. Een aantal maanden na haar vijftiende verjaardag, werd zij door haar vader, verdachte, ontmaagd. Het is daarna heel vaak gebeurd, tot zij zeventien werd. Toen liet zij zich dopen en heeft de verdachte haar wens gerespecteerd.
De verdachte heeft op 1 mei 2015 verklaard dat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met zijn dochter. Dat zou ongeveer vijf keer zijn gebeurd in een periode van drie maanden toen zij 15 jaar oud was.
De schoonzus van verdachte [naam schoonzus verdachte] heeft verklaard dat [naam dochter verdachte] haar heeft verteld dat verdachte haar vanaf haar vijftiende seksueel misbruikt heeft en dat verdachte voor haar vijftiende vaak op haar slaapkamer kwam en haar dan aanraakte.
Ook [naam echtgenote verdachte] (verdachtes echtgenote) heeft verklaard dat haar dochter [naam dochter verdachte] haar heeft verteld dat verdachte seks met haar heeft gehad. De echtgenote heeft voorts verklaard dat zij verdachte op 1 mei 2015 hiermee heeft geconfronteerd en dat verdachte toen heeft geantwoord dat hij inderdaad ’s avonds naar de kamer van zijn dochter ging en dat alcohol een rol speelde. Voorts heeft zij verklaard dat haar man in 2013 is gedoopt en sindsdien geen alcohol meer drinkt. Daarvoor dronk hij heel veel. Dat sluit aan bij hetgeen [naam dochter verdachte] heeft verklaard, namelijk dat de verdachte vaak onder invloed van alcohol was.
De verklaringen van [naam dochter verdachte] zijn kort en bondig, maar toch voldoende specifiek en gedetailleerd om deze op waarde te schatten. Zo heeft [naam dochter verdachte] verklaard dat de verdachte wilde dat haar matras op de grond werd gelegd omdat haar oude bed veel geluid maakte. Ook heeft zij consistent verklaard over de keer dat zij werd ontmaagd; zowel tegen haar tante, tegen de politie, als tegen de rechter-commissaris heeft zij verteld dat het de verdachte de eerste keer niet lukte om haar te penetreren omdat het haar pijn deed. Toen zij op haar knieën voor het bed ging zitten, met haar buik op het bed, lukte dat wel.
De verdachte heeft toegegeven dat hij geslachtsgemeenschap met zijn dochter heeft gehad toen zij 15 jaar oud was. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte ook voordat zijn dochter vijftien jaar oud was ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. De door [naam dochter verdachte] afgelegde verklaringen, waaronder de omschreven ontwikkeling van het misbruik, zijn naar het oordeel van de rechtbank zo authentiek dat zij geen reden heeft om aan haar verklaringen te twijfelen. De verdachte heeft wellicht uit schaamte niet het achterste van zijn tong laten zien met betrekking tot zijn handelingen.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaringen van [naam dochter verdachte] in voldoende mate steun vinden in de door andere getuigen beschreven feiten en omstandigheden alsmede in de verklaringen van verdachte zelf. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan ten aanzien van beide feiten.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 16 juli 2008 tot en met 15 juli 2009 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, en/of te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [naam slachtoffer] ( [geboortedatum slachtoffer] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) (meermalen) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 16 juli 2000 tot en met 15 juli 2011 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met zijn minderjarig kind/stiefkind/pleegkind, te weten [naam slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen):
- betasten van en/of wrijven over en/of likken aan de borsten en/of de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [naam slachtoffer] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
2.
ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft met de bewezen verklaarde handelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn dochter, hetgeen in zijn algemeenheid door een slachtoffer als (zeer) ingrijpend wordt ervaren en nadelige fysieke en/of psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich mee kan brengen. De verdachte heeft zich kennelijk telkens laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de mogelijke consequenties van zijn gedrag voor zijn dochter, en misbruik gemaakt van zijn positie en overwicht ten opzichte van haar. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de tussen hem en zijn dochter bestaande vertrouwensrelatie. In plaats van haar te beschermen heeft hij haar misbruikt, waardoor [naam dochter verdachte] geen normale seksuele ontwikkeling heeft kunnen doormaken. .
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De reclassering heeft in haar rapportage van mei 2016 geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting bericht dat de verdachte zijn behandeling bij Het Dok inmiddels heeft afgerond. De meldplicht zou zich voornamelijk richten op het monitoren van het verloop van de behandeling. Nu die behandeling inmiddels is afgerond, heeft de meldplicht geen meerwaarde meer. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte open staat voor contact met zijn dochter, maar zelf niet de eerste stap zal zetten. Reden waarom de rechtbank de verdachte geen bijzondere voorwaarden zal opleggen.
Evenmin zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. De ernst van de feiten rechtvaardigen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het oordeel van de psycholoog en de reclassering die het recidiverisico laag inschatten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in of omstreeks de periode van 16 juli 2008 tot en met 15 juli 2009 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, en/of te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [naam slachtoffer] ( [geboortedatum slachtoffer] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) (meermalen) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 16 juli 2000 tot en met 15 juli 2011 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met zijn minderjarig kind/stiefkind/pleegkind, te weten [naam slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen):
- betasten van en/of wrijven over en/of likken aan de borsten en/of de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [naam slachtoffer] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] .