In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het stelen van tandpasta uit een winkel in Rotterdam. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en vroeg om een ISD-maatregel van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, aangezien de verdachte dit feit had bekend en geen vrijspraak had bepleit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een stelselmatige dader was, met een lange geschiedenis van vergelijkbare strafbare feiten, en dat eerdere straffen en maatregelen niet hadden geleid tot gedragsverandering.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de psycholoog en reclassering in overweging genomen. De verdachte had een langdurige verslavingsproblematiek en was eerder al onderworpen aan ISD-maatregelen. De rechtbank oordeelde dat er een reëel gevaar voor herhaling bestond en dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van één jaar zonder aftrek van voorarrest de enige optie was om de samenleving te beschermen en de recidive van de verdachte te beëindigen. De rechtbank legde de maatregel op met het doel de verdachte te helpen bij zijn verslavingsproblematiek en hem te begeleiden naar een stabiele maatschappelijke positie.
De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de ISD-maatregel op voor de duur van één jaar, zonder aftrek van voorarrest. De beslissing werd genomen in het belang van de samenleving, gezien de overlast en schade die de verdachte had veroorzaakt door zijn criminele gedrag.