ECLI:NL:RBROT:2017:5423

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
ROT 16/5082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van verbeurde dwangsom wegens illegaal gebruik van radiozendapparaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, en een eiser die in beroep ging tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 2.250,-. De achtergrond van de zaak betreft het gebruik van een radiozendapparaat zonder de vereiste vergunning. Eiser ontkende de ontvangst van belangrijke poststukken van verweerder, waaronder een sommatie en een besluit tot invordering van de dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten aangetekend zijn verzonden en dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat deze op het juiste adres zijn aangeboden. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij de besluiten niet heeft ontvangen, en de rechtbank oordeelt dat het niet afhalen van de post voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de invordering van de dwangsom in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter A.I. van Strien, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/5082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Gerdes en mr. F. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in strijd met de sommatie van verweerder van 22 juli 2015 vanaf zijn perceel gebruik heeft gemaakt van een radiozendapparaat zonder de vereiste vergunning, zodat de van rechtswege verbeurde dwangsom van € 2.250,- wordt ingevorderd.
Bij besluit van 27 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts is toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
2. Op 26 april 2015 is vanaf het perceel [adres] , zonder vergunning een radio-uitzending verzorgd. Van dit perceel is [naam] eigenaresse en eiser is de verantwoordelijk gebruiker. Naar aanleiding van de bevindingen hebben toezichthouders van verweerder op 3 juni 2015 een rapport opgemaakt. Hierop heeft verweerder bij besluit van 22 juli 2015, kenmerk AT-EZ/7038941/ILL, eiser gesommeerd geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Indien eiser hieraan geen gevolg zou geven, zou hij een dwangsom verbeuren van € 2.250,- per dag, met een maximum van € 33.750,-.
3. Op 18 oktober 2015 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat vanaf het perceel van eiser opnieuw een radiocommunicatiesignaal werd uitgezonden zonder de vereiste vergunning. Van deze bevindingen is in het “Rapport van bevindingen” van 3 november 2015 verslag gemaakt. Hierop heeft verweerder eiser bij het primaire besluit ervan in kennis gesteld dat een dwangsom is verbeurd.
4. Verweerder heeft de besluiten van 22 juli 2015 en 10 maart 2016 aangetekend verzonden naar het adres [adres] . Verweerder heeft beide besluiten van PostNL retour ontvangen. Het besluit van 22 juli 2015 is naar verweerder retour gestuurd, omdat het besluit niet was afgehaald bij de afhaallocatie. Het besluit van 10 maart 2016 heeft verweerder op 15 maart 2016 retour ontvangen, omdat het besluit zou zijn geweigerd.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen aangetekende brief van verweerder heeft ontvangen of geweigerd op 11 maart 2016. Hij was die dag niet thuis. Op dat moment was hij aan het werk. Er was niemand anders aanwezig op zijn woonadres. Eiser heeft aangegeven dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat hij alle door verweerder aan hem
verzonden post heeft ontvangen. Het besluit van 22 juli 2015 heeft eiser ook nooit ontvangen. Eiser stelt dat een aantal voor hem bestemde poststukken bij zijn onderbuurman op nummer 123 zijn bezorgd.
6. Ten aanzien van eisers stelling dat hij verweerders besluiten van 22 juli 2015 en
10 maart 2016 niet heeft ontvangen dan wel heeft geweigerd, oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat verweerders besluiten aangetekend zijn verzonden. Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 27 juni 2013, ECLI:NL:CBB:2013:2, blijkt dat, indien een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet afhalen van dat stuk voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
7. Aan de hand van de door verweerder overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de besluiten van 22 juli 2015 en 10 maart 2016 op het adres van eiser heeft aangeboden en dat hij voor het besluit van 22 juli 2015 een afhaalbericht bij eiser heeft achtergelaten. Het niet afhalen van het besluit van
22 juli 2015 komt dan voor rekening en risico van eiser.
Eiser heeft zijn stelling dat hij verweerders besluiten niet heeft ontvangen niet nader met stukken onderbouwd. Tijdens de hoorzitting van 31 mei 2016 is afgesproken dat eiser de gelegenheid zou krijgen om contact op te nemen met PostNL om de door hem gestelde gebrekkige postbezorging op zijn adres [nummer] met stukken te onderbouwen. Nadat eiser niet binnen de gegeven termijn had gereageerd en ook niet om uitstel had gevraagd heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat het hem niet gelukt is om zijn standpunt terzake een gebrekkige postbezorging op zijn adres met stukken te onderbouwen. De rechtbank overweegt dat de enkele ontkenning door eiser dat hij de besluiten niet heeft ontvangen, niet kan worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van die besluiten.
8. Eiser moet dan ook geacht worden op de hoogte te kunnen zijn geweest van de bij besluit van 22 juli 2015 aan hem opgelegde dwangsom wegens het verzorgen van een illegale radio-uitzending op 26 april 2015. Aangezien hij - zoals hij zelf heeft erkend - op
18 oktober 2015 opnieuw een illegale radio-uitzending in de middengolfband heeft verzorgd, is van rechtswege een dwangsom verbeurd.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom gebruik kunnen maken.
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het besluit tot invordering van de dwangsom van € 2.250,- in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.