In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de koop van een tweedehands zeiljacht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. P.A.M. van Hoef, vorderde een schadevergoeding van € 8.206,74 van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Smit, wegens non-conformiteit van de motor van de zeilboot die hij had aangeschaft. De eiser stelde dat de motor verborgen gebreken vertoonde die niet aan hem waren medegedeeld, terwijl de gedaagde betwistte dat er sprake was van een gebrek en voerde aan dat de eiser de boot in de staat had aanvaard waarin deze zich bevond.
De procedure begon met een dagvaarding op 2 september 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser de zeilboot op 4 juli 2015 had gekocht voor een verlaagde prijs van € 56.000,00, na aanvankelijke overeenstemming over € 60.000,00. De eiser had de motor van de boot geïnspecteerd en een proefvaart gemaakt, waarbij geen directe gebreken werden geconstateerd. Echter, na enkele maanden gebruik vertoonde de motor problemen, wat leidde tot de vordering van de eiser.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de motor al bij de koop niet naar behoren functioneerde. De rechter wees erop dat de eiser, als iemand met enige kennis van motoren, had moeten beseffen dat er risico's verbonden waren aan de aankoop van een tweedehands zeilboot. De rechter concludeerde dat de eiser de risico's had aanvaard en dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de kosten van de reparatie. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 500,00.