ECLI:NL:RBROT:2017:5216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1224
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding met betrekking tot Toelage Bezwarende Functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die een ambtenaar is. Verzoeker had in juli 2015 een verzoek ingediend bij de korpschef om schadevergoeding, specifiek de wettelijke rente over de nabetaling van de Toelage Bezwarende Functie (TBF) die hij meende te zijn misgelopen. De korpschef heeft dit verzoek op 16 oktober 2015 afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens de rechtbank verzocht om de korpschef te veroordelen tot schadevergoeding, met een beroep op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef op 19 juni 2015 de TBF had nabetaald, en dat de aanspraak op TBF op dat moment was ontstaan. Verzoeker stelde dat hij recht had op vertragingsschade vanaf 1 februari 2010, maar de rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn salarisspecificatie van juni 2015 niet had aangevochten, waardoor deze in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de salarisspecificatie niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/1224
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2017 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: mr. W. de Klein,
en

de korpschef, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J.M. Suijs.

Procesverloop

Bij brief van 31 juli 2015 heeft verzoeker, voor zover hier van belang, verweerder verzocht om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaling van de zogeheten Toelage Bezwarende Functie (TBF) in de maand juli (lees: juni) 2015.
Op 16 oktober 2015 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 22 februari 2016 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaling van TBF in juni 2015 met ingang van 1 februari 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2017. Verzoeker is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 16 december 2013 heeft verweerder verzoeker met ingang van 31 december 2009 de LFNP-functie Assistent GGP A toegekend en met ingang van 31 december 2010 de LFNP-functie Medewerker Forensische Opsporing. Bij brief van 18 juni 2015 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat is vastgesteld dat deze functies recht geven op TBF en dat met de salarisbetaling van juni 2015 de TBF met terugwerkende kracht wordt uitbetaald. Bij de salarisbetaling over juni 2015 heeft verweerder verzoeker TBF nabetaald.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat de aanspraak op TBF met de nabetaling van TBF op 19 juni 2015 is ontstaan, zodat geen sprake is van vertragingsschade.
3. Verzoeker heeft zich vervolgens tot de rechtbank gewend met een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij op grond van artikel 49f, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) reeds met ingang van 1 januari 2010 recht had op TBF, zodat hij recht heeft op vertragingsschade in de vorm van wettelijke rente met ingang van 1 februari 2010. Daarbij is gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958) waarin is overwogen dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft.
4.1
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verzoeker zijn salarisspecificatie van juni 2015 als onrechtmatig besluit aanmerkt, omdat daarin de vergoeding van wettelijke rente bij de nabetaling van TBF ontbreekt. Verzoeker heeft hiertegen echter geen rechtsmiddel aangewend, zodat het in de salarisspecificatie vervatte besluit in rechte is komen vast te staan. Nu verweerder bovendien de gestelde onrechtmatigheid van dit besluit niet heeft erkend of dit besluit heeft ingetrokken, moet de rechtbank uitgaan van de rechtmatigheid van de salarisspecificatie. De salarisspecificatie kan derhalve niet worden aangemerkt als onrechtmatig besluit, zodat het verzoek om schadevergoeding reeds om die reden niet kan worden toegewezen.
De rechtbank volgt hierbij de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2016, ECLI:NL:ECLI:NL:RBDHA:2016:8731, die door verweerder is overgelegd, en van de rechtbank Gelderland van 20 december 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6842.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. M.C. Woudstra en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.