ECLI:NL:RBROT:2017:4983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
ROT 15/8086
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verzilveren indicatie door middel van een volledig pakket thuis in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgkantoor B.V. en eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en bewindvoerder. De zaak betreft de toestemming die eiseres heeft gekregen om vanaf 1 januari 2015 zorg te ontvangen in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt) op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres had eerder een indicatie voor een zorgzwaartepakket en ontving vanaf 1 november 2014 individuele begeleiding van Stichting Firmitas. Na een crisisopname op 3 juli 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 november 2015, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgovereenkomst tussen eiseres en Firmitas correct tot stand is gekomen, waarbij de mentor van eiseres bevoegd was om deze overeenkomst te ondertekenen. De rechtbank oordeelt dat de zorgovereenkomst onder de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek valt, en dat de bewindvoerder niet bevoegd is om beslissingen te nemen over de zorgverlening. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bezwaarprocedure niet correct is verlopen en dat zij niet de zorg heeft ontvangen die bij het vpt hoort. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende procesbelang is voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het zorgkantoor in stand kan blijven, omdat er geen bewijs is dat Firmitas niet de juiste zorg heeft geleverd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het zorgkantoor een controlerende rol heeft en dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor communicatie met Firmitas over de zorgovereenkomst. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/8086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
bewindvoerder: [bewindvoerder] ,
gemachtigde: mr. C. Karharman,
en

VGZ Zorgkantoor B.V., verweerder,

gemachtigde: mr. P. Kelderhuis.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet Langdurige zorg (Wlz) eiseres toestemming gegeven om met ingang van 1 januari 2015 op basis van het geïndiceerde zorgprofiel passende zorg te ontvangen in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt).
Bij besluit van 13 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar bewindvoerder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J.M.A. Loves.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Zij heeft daarbij bepaald dat verweerder de tussen eiseres en Stichting Firmitas afgesloten zorgovereenkomst zal overleggen, of bij het ontbreken van een dergelijke zorgovereenkomst, de rechtbank zal informeren over de consequenties hiervan voor het bestreden besluit.
Met toestemming van partijen is de voortzetting van het onderzoek ter zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft met ingang van 19 maart 2013 een indicatie voor een zorgzwaarte-pakket 3VG. Hiermee heeft zij tot en met 31 oktober 2014 verbleven in een accommodatie van ASVZ. Vanaf 1 november 2014 ontvangt eiseres individuele begeleiding via Stichting Firmitas (Firmitas). Op 3 juli 2015 heeft een crisesopname plaatsgevonden.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres toestemming gegeven om vanaf 1 januari 2015 de benodigde zorg te ontvangen in de vorm van vpt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daartoe gesteld dat niet is gebleken dat Firmitas gedurende de periode van 1 januari tot 3 juli 2015 niet de zorg heeft geleverd die op basis van een vpt dient te worden geleverd. Indien eiseres meent dat de verklaring van Firmitas niet juist is, dient daarover contact te worden opgenomen met Firmitas, aldus verweerder. Er is volgens verweerder terecht aan het CAK doorgegeven dat bij eiseres in de periode van 1 januari tot 3 juli 2015 sprake was van een vpt.
3. Eiseres stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat de bezwaarprocedure niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres stelt verder dat zij vanaf 1 november 2014 ambulante zorg ontvangt, terwijl verweerder heeft bepaald dat sprake is van een vpt.
4. Op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, van de Wlz kan de verzekerde die recht heeft op zorg, ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.
Artikel 3.3.2, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat de Wlz-uitvoerder, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura laat leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:
a. een integraal en volledig pakket thuis, te verlenen door of onder verantwoordelijkheid van één zorgaanbieder, of
b. een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1.
In het derde lid is bepaald dat de Wlz-uitvoerder een volledig pakket thuis verleent, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.
5. Anders dan verweerder ziet de rechtbank voldoende procesbelang voor eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
6.1.
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht met ingang van 1 januari 2015 aan eiseres toestemming heeft gegeven om haar indicatie te verzilveren door middel van een vpt. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.2.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft verweerder de zorgovereen-komst VPT tussen eiseres en Firmitas overgelegd, gedateerd 1 februari 2015. In deze overeenkomst is de vraag “Is er een wettelijke vertegenwoordiger?” beantwoord met “ja” en “mentor” en zijn de gegevens van [mentor] ingevuld. [mentor] heeft op elke pagina van de overeenkomst zijn paraaf gezet en hij heeft de overeenkomst ondertekend. In reactie op de overgelegde zorgovereenkomst heeft eiseres gesteld dat [mentor] als mentor niet bevoegd is om financiële beslissingen voor eiseres te nemen. De overeenkomst is dus volgens eiseres niet ondertekend door de juiste persoon. Omdat verweerder pas na de crisisopname van eiseres het primaire besluit heeft genomen, heeft de wettelijk vertegenwoordiger toen pas kunnen constateren dat sprake was van een vpt.
6.2.1
De rechtbank ziet in het door eiseres gestelde geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de door Firmitas verstrekte informatie dat eiseres vanaf 1 januari 2015 een vpt ontving. Uit artikel 453, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de mentor, [mentor] , degene is die bevoegd is namens de betrokkene, in dit geval eiseres, beslissingen te nemen omtrent verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Gelet op artikel 458 van Boek 1 BW is de bewindvoerder niet bevoegd ten aanzien van deze aangelegenheden. De zorgovereenkomst met Firmitas valt onder de aangelegenheden genoemd in artikel 453, eerste lid, van Boek 1 BW en is daarom op juiste wijze tot stand gekomen. Zelfs al zou de mentor de toe-/instemming van de bewindvoerder van eiseres gehad moeten hebben, dan nog tast dit de overeenkomst niet aan, omdat destijds in het curatele- en bewindregister niet was opgenomen dat eiseres onder bewind of curatele stond, zodat voor Firmitas (of verweerder) niet te controleren was of [mentor] , naast mentor, ook bewindvoerder of curator was en door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat Firmitas niet te goeder trouw heeft gehandeld door uitvoering te geven aan de zorgovereenkomst, of verweerder niet te goeder trouw heeft gehandeld door zijn besluit te baseren op de van Firmitas verkregen informatie.
6.3.
De stelling van eiseres dat zij niet de zorg heeft ontvangen die behoort bij het vpt, kan niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De inhoud en omvang van de te ontvangen zorg is geregeld in de Zorgovereenkomst VPT van 1 februari 2015. Indien eiseres zich op het standpunt stelt dat Firmitas zich niet aan de afspraken van de zorgovereenkomst houdt, ligt het op haar weg om daarover met Firmitas te communiceren. Verweerder heeft in het kader van zijn wettelijke taken slechts een controlerende rol over de kwaliteit van de geleverde zorg.
6.4.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid in de rede had gelegen dat verweerder na het instellen van bezwaar door eiseres, bij Firmitas de zorgovereenkomst had opgevraagd en had overgelegd. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het bestreden besluit op die grond te vernietigen. Verweerders kennisname van de zorgovereenkomst is geen aanleiding geweest om geheel of gedeeltelijk terug te komen op het bestreden besluit en eiseres heeft na ontvangst van de zorgovereenkomst in beroep haar standpunt hierover uiteen gezet. Gelet hierop is niet aannemelijk dat eiseres van het handelen van verweerder nadeel heeft ondervonden, zodat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb hieraan voorbij gaat. Ook anderszins ziet de rechtbank in de gevoerde bezwaarprocedure geen grond om tot vernietiging van het bestreden besluit te komen.
7. Het standpunt van eiseres dat de rechtbank valsheid in geschifte heeft gepleegd door tot twee keer toe gebruik te maken van verkeerde gegevens, kan niet tot een andere uitkomst van dit beroep leiden. Nog daargelaten dat verweerder niet kan worden verweten dat de rechtbank gebruik maakt van onjuiste gegevens, kan het vermelden in brieven van de rechtbank van onjuiste dan wel achterhaalde gegevens - hoe betreurenswaardig ook - niet worden aangemerkt als geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het betreft hier de vermelding van een onjuiste datum van het bestreden besluit en het vermelden van de niet meer van toepassing zijnde woonplaats van eiseres.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep van eiseres ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, rechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.