In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. over de weigering om zorg in natura om te zetten naar een persoonsgebonden budget (pgb). De eiser had een indicatie voor zorg in natura tot en met 21 januari 2016, maar had na deze datum geen nieuwe aanvraag voor een indicatie ingediend. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang meer had, omdat hij geen schade had gesteld en er geen nieuwe indicatie was aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de besluitvorming van de verweerder.
De rechtbank overwoog verder dat de verweerder in zijn besluiten had gehandeld conform de wetgeving en dat de gronden voor de weigering van het pgb terecht waren. De eiser had niet aangetoond dat hij in staat was om het pgb zelfstandig te beheren, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de zorg die de eiser wilde inkopen, voldeed aan de eisen van de AWBZ. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van de bestreden besluiten, omdat de indicatie inmiddels was verlopen en er geen nieuwe aanvraag was gedaan.
De rechtbank heeft echter wel bepaald dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht moest vergoeden, omdat de eiser terecht beroep had ingesteld tegen het eerste besluit. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 495,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.