ECLI:NL:RBROT:2017:4795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
ROT 15/6603
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetten zorg in natura naar persoonsgebonden budget en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. over de weigering om zorg in natura om te zetten naar een persoonsgebonden budget (pgb). De eiser had een indicatie voor zorg in natura tot en met 21 januari 2016, maar had na deze datum geen nieuwe aanvraag voor een indicatie ingediend. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang meer had, omdat hij geen schade had gesteld en er geen nieuwe indicatie was aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de besluitvorming van de verweerder.

De rechtbank overwoog verder dat de verweerder in zijn besluiten had gehandeld conform de wetgeving en dat de gronden voor de weigering van het pgb terecht waren. De eiser had niet aangetoond dat hij in staat was om het pgb zelfstandig te beheren, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de zorg die de eiser wilde inkopen, voldeed aan de eisen van de AWBZ. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van de bestreden besluiten, omdat de indicatie inmiddels was verlopen en er geen nieuwe aanvraag was gedaan.

De rechtbank heeft echter wel bepaald dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht moest vergoeden, omdat de eiser terecht beroep had ingesteld tegen het eerste besluit. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 495,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6603

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], onbekende woon- of verblijfplaats, eiser,
gemachtigde: mr. A. Aksü,
en
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.als rechtsopvolger van Achmea Zorgkantoor N.V., verweerder,
gemachtigde: mr. O.M. Emerenciana.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de aan eiser toegekende zorg in natura op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) om te zetten naar een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 16 september 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 januari 2017 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2017. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Met bestreden besluit 2 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist, waarbij de motivering van het primaire besluit (gedeeltelijk) is aangevuld. Bestreden besluit 2 is dus een intrekking van bestreden besluit 1.
1.2.
Nu eiser niet heeft gesteld als gevolg van verweerders besluitvorming schade te hebben geleden, heeft hij geen belang meer bij een vernietiging van bestreden besluit 1 als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een dergelijk procesbelang kan immers niet zijn gelegen in de vergoeding van griffierecht en in de veroordeling in proceskosten in beroep, omdat ook toepassing kan worden gegeven aan de artikelen 8:74 en 8:75 van de Awb zonder dat het beroep gegrond wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
1.3.
Bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede is gericht tegen bestreden besluit 2.
2.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft een indicatie voor een zorgzwaartepakket 3LVG voor de periode van 22 januari 2013 tot en met 21 januari 2016. Hij ontvangt de indicatie in de vorm van zorg in natura. Op 29 oktober 2014 heeft eiser verweerder verzocht om de zorg in natura om te zetten naar een pgb.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een pgb aan eiser geweigerd, omdat uit het bewust keuze gesprek is gebleken dat eiser niet op de hoogte is van de wettelijke verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn en eiser niet in staat wordt geacht de administratie zelf te kunnen regelen.
3. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en daartoe - samengevat - gesteld dat op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) verweerder een pgb moet weigeren indien één van de onder a tot en met q, genoemde gronden aanwezig is. Volgens verweerder heeft eiser zich onvoldoende georiënteerd op het door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod en is onvoldoende aannemelijk dat de zorg die verzoeker ontvangt en wil inkopen toereikende AWBZ-zorg betreft. Daarnaast acht verweerder eiser niet in staat om het pgb zelfstandig te beheren, terwijl onvoldoende aannemelijk is dat de bewindvoerder voldoende zorginhoudelijke kennis heeft om toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg geleverd wordt, en acht verweerder eiser niet in staat om op eigen kracht dan wel met behulp van de bewindvoerder de verkozen zorgverleners aan te sturen zodat sprake zal zijn van verantwoorde zorg.
4. Eiser stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat de door verweerder gehanteerde weigeringsgronden niet juist zijn. Desgevraagd heeft eiser gesteld nog wel procesbelang te hebben, namelijk met het oog op een eventuele toekomstige indicatie.
5. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 dient zij ambtshalve te beoordelen of sprake is van (voldoende) procesbelang. Uit vaste rechtspraak van Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097, volgt dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken indicatie, tenzij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie dan wel sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding.
6. Eisers indicatie liep tot en met 21 januari 2016 en eiser heeft nadien geen nieuwe aanvraag gedaan voor een indicatie. Door eiser is geen schade gesteld en de rechtbank is daar ook anderszins niet van gebleken. De AWBZ en aanverwante regelgeving zijn met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken. Indien en voor zover eiser een nieuwe aanvraag voor een zorgindicatie wil indienen, zal dit op grond van de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 dienen plaats te vinden. Deze wetten kennen alle een eigen beoordelingskader en de vraag of eiser op grond van die wetten in aanmerking komt voor een pgb, zal dan moeten worden onderzocht aan de hand van de op dat moment aan de orde zijnde feiten en omstandigheden. Daarbij is van belang dat eiser wel een indicatie had voor zorg op grond van de AWBZ en dat alleen in geschil is in welke vorm deze zorg diende te worden verstrekt. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft in de hiervoor bedoelde zin.
7. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, is dus ook niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat verweerder is teruggekomen op bestreden besluit 1 en eiser dus terecht beroep heeft ingesteld tegen dat besluit.
9. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mr. M.C. Snel-van den Hout en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.