ECLI:NL:RBROT:2017:4410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
C/10/509342 / HA ZA 16-869
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en verplichtingen tot gebruik en instandhouding van buurweg

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een burengeschil over de breedte en het onderhoud van een buurpad dat loopt tussen de tuinen van de betrokken partijen. De eisers, die hun vorderingen hebben gebaseerd op een notariële akte uit 1966, stellen dat het buurpad een breedte van 1,50 meter moet hebben, terwijl de gedaagden betwisten dat deze breedte ooit is gerealiseerd. De rechtbank heeft op 7 juni 2017 uitspraak gedaan en de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechtbank concludeert dat het buurpad, dat is gevestigd bij de notariële akte, een werkelijke breedte van 1,00 meter heeft, wat voldoende is voor het gebruik door de bewoners met kleine voertuigen zoals kinderwagens en fietsen. De rechtbank benadrukt dat de bepalingen in de notariële akte objectief moeten worden uitgelegd en dat de eigenaren gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het buurpad. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer: C/10/509342 / HA ZA 16-869
Vonnis van 7 juni 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
2a.
[eiser 2a],
wonende te [woonplaats] ,
2b.
[eiser 2b],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: gemachtigde: mr. N.D. Wassink te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna bij hun achternamen worden genoemd. Eisers in conventie zullen hierna gezamenlijk “ [eisers] ” genoemd worden, verweerders in conventie tevens eisers in voorwaardelijke reconventie “ [gedaagden] ” en verweerders in voorwaardelijke reconventie “ [verweerders in voorwaardelijke reconventie] ”.

1.De procedure

1.1.
[eisers] hebben bij exploot van 24 augustus 2016 [gedaagden] gedagvaard, gevorderd als nader beschreven bij de vordering en het verweer en daarbij negen producties overgelegd.
1.2.
[gedaagden] hebben een conclusie van antwoord en eis in voorwaardelijke reconventie genomen en daarbij 16 producties overgelegd.
1.3.
[eisers] hebben een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie genomen.
1.4.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen ter plaatse in Barendrecht gelast. De rechtbank heeft een agenda voor de comparitie ter plaatste aan partijen toegezonden. De comparitie is op 16 maart 2017 ter plaatse van de woningen van alle partijen en verder in de woning van [verweerders in voorwaardelijke reconventie] gehouden, ingevolge de beslissingen van de rechtbank van 16 november 2016 en 13 januari 2017 en de brief van mr. Borsboom van 27 februari 2017. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Partijen hebben vonnis gevraagd.

2.De vorderingen en verweren

2.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. primair [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om binnen vier weken na het te wijzen vonnis hun schutting zodanig te verplaatsen dat het buurpad ter plaatse weer een breedte krijgt van 1,50 meter en het pad in de oude staat te herstellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen;
subsidiair [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om binnen vier weken na het te wijzen vonnis hun schutting zodanig te verplaatsen dat het buurpad ter plaatse weer een breedte krijgt van minimaal 1,10 meter en het pad in de oude staat te herstellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen;
[gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om binnen twee weken na het te wijzen vonnis de haken die aan de zijgevel van hun woning zijn bevestigd en de ladder die aan de haken is opgehangen, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen;
[gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten voor het geval gedaagden niet op eerste vordering betalen overeenkomstig het dictum van het te wijzen vonnis.
2.2.
[gedaagden] voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusie van antwoord strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.3.
Onder de voorwaarde dat het door [eisers] onder a. gevorderde wordt toegewezen, vorderen [gedaagden] in reconventie dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [verweerders in voorwaardelijke reconventie] hoofdelijk zal veroordelen om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis hun afscheiding grenzend aan het buurpad zodanig te verplaatsen dat het buurpad ter plaatse een breedte krijgt van 1,50 meter, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [verweerders in voorwaardelijke reconventie] in gebreke blijven hieraan te voldoen, een en ander met veroordeling van [verweerders in voorwaardelijke reconventie] in de proceskosten.
2.4.
[verweerders in voorwaardelijke reconventie] voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusie strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.5.
De stellingen van partijen worden bij de beoordeling behandeld.

3.De beoordeling

3.1.
De onderhavige zaak betreft een burengeschil. Tussen de (tuinen achter de) woningen van enerzijds [eisers] , de woningen aan de [adres] , en anderzijds [gedaagden] , de woning aan de [adres] , loopt een pad (hierna: het buurpad). Partijen strijden over de vraag of het buurpad een bepaalde breedte moet hebben en in bevestigend geval welke breedte, alsmede over de vraag of voor het in stand houden van die breedte de schutting en de langs het buurpad aan haken opgehangen ladder van [gedaagden] verplaatst moeten worden (vorderingen in conventie), respectievelijk de heg/afscheiding van [verweerders in voorwaardelijke reconventie] verplaatst moet worden (vordering in voorwaardelijke reconventie).
3.2.
Tussen partijen is het volgende niet in geschil.
3.2.1.
Het buurpad is gevestigd bij een (of meer) notariële akte(n) van (omstreeks) 10 februari 1966 (hierna: de notariële akte), bij welke akte(n) de grond(en) met opstallen in aanbouw aan de [adres] en het [adres] aan de bouwaannemer, respectievelijk de eerste bewoners werden geleverd (productie 2 van [eisers] ). Daarbij is onder meer het volgende bepaald:
“14. De op vorenbedoelde kaart met arcering aangegeven strook moet worden aangemerkt als BUURPAD in de zin van artikel 719 van het Burgerlijk Wetboek en mag uitsluitend worden gebruikt om te voet met of zonder aan de hand gevoerde kinderwagens, kruiwagens, rijwielen of andere kleine voertuigen te komen en te gaan van en naar de openbare weg.
De eigenaren van de voormeld uitpad gebruik makende percelen, zijnde de panden [adres] en [adres] , zijn verplicht dit uitpad voor hun rekening te onderhouden, en wel voor een/vijfde gedeelte.”
3.2.2.
De betreffende kaart is een tekening van de Gemeente Barendrecht van 21 september 1965, waarop het onderhavige buurpad en twee andere buurpaden met arcering zijn aangegeven. [eisers] hebben die tekening met “C2” gemerkt (hierna: de tekening C2) en als productie 1 en als onderdeel van hun productie 5 in het geding gebracht.
3.2.3.
Het buurpad laat zich kwalificeren als een buurweg als bedoeld in artikel 719 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
Artikel 719 (oud) BW luidt als volgt:
“Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelfde zijn bestemd geweest”.
Uit artikel 719 (oud) BW blijkt dat het voor het bestaan van een buurweg als zodanig en voor de instandhouding daarvan niet uitmaakt over wiens grond de buurweg loopt, evenmin of de buurweg over de grond van een eigenaar loopt, dan wel van meerdere eigenaren.
De regeling van artikel 719 (oud) BW is niet opgenomen in het nieuwe BW dat op 1 januari 1992 van kracht werd. Ingevolge de regeling van overgangsrecht (artikel 160 Overgangswet nieuw BW) heeft de inwerkingtreding van het nieuwe BW geen wijziging gebracht in de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg die op 1 januari 1992 als zodanig bestond. De oude regeling is daarom in stand gebleven en de regelingen van het nieuwe BW zijn daarom niet van belang.
3.4.
Zoals gezegd is het buurpad bij de notariële akte gevestigd. Nu partijen het niet eens zijn over de inhoud en strekking van de bepalingen over het buurpad in de notariële akte, dienen die bepalingen te worden uitgelegd, uitgaande van het hiervoor besproken juridische kader van het buurpad.
Omdat de notariële akte niet alleen de partijen bij die akte bindt, maar ook hun rechtsopvolgers en andere bij het buurpad betrokkenen, komt het, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bij die uitleg aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904). De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een in de openbare registers ingeschreven akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.
Aldus uitgelegd, hebben de bepalingen over het buurpad in de notariële akte de volgende betekenis.
3.5.
Het buurpad vormt (niet meer en niet minder dan) een pad (“uitpad”) voor de bewoners van de woningen aan de [adres] en [adres] van en naar de openbare weg aan de [adres] . Het buurpad mag niet anders (“uitsluitend”) gebruikt worden dan te voet, al dan niet met aan de hand gevoerde kinderwagens, kruiwagens, rijwielen of andere kleine voertuigen. Het gaat derhalve om een beperkte gebruiksbestemming: een toegangspad voor slechts de bewoners zelf en met kleine voertuigen die door een bewoner van een woning met tuin gewoonlijk en regelmatig worden gebruikt, zoals kinderwagens, kruiwagens en rijwielen.
Daaruit volgt onder meer dat het buurpad niet de bestemming heeft van toegang voor hulpdiensten of (tuin)aannemers en dergelijke.
De eigenaren van de woningen waarvan de tuinen op het buurpad uitkomen dienen het buurpad gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening te onderhouden. Daaruit volgt dat zij het ook gezamenlijk in stand dienen te houden.
3.6.
[eisers] stellen primair dat het buurpad een breedte van 1,50 meter dient te hebben en subsidiair een breedte van 1,10 meter. [eisers] baseren zich op de tekening C2 en stellen dat bij meting van het gearceerde gedeelte blijkt dat het buurpad 1,50 meter dient te zijn.
[gedaagden] betwisten die stellingen gemotiveerd.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
3.6.1.
In de notariële akte is geen breedte (noch lengte) van het buurpad vermeld, evenmin van de andere op de tekening C2 zichtbare buurpaden. In de notariële akte wordt verwezen naar de tekening C2. In de notariële akte staat niet vermeld dat de maten van de arcering op de tekening C2 de werkelijke maten van het buurpad weergeven.
De tekening C2 bevat geen maten of schaal.
3.6.2.
Bij de comparitie ter plaatste is vastgesteld dat, dicht bij de uitloop van het buurpad naar het trottoir en de [adres] , langs de gevel van [adres] (thans de woning van [gedaagden] ) een bakstenen bloembak is aangemetseld aan de gevel van [adres] . Bij die gelegenheid is gebleken dat soortgelijke bloembakken aan het begin van de andere twee buurpaden aan de betreffende woning zijn aangemetseld. Kennelijk zijn die bloembakken bij de bouw van de woningen aangebracht, dus ten tijde van het verlijden van de notariële akte. Op de tekening C2 staat geen van die bloembakken aangegeven. Ter plaatse van de bloembakken bedraagt de werkelijke breedte van de buurpaden 1,29 meter (het onderhavige buurpad), 1,25 meter, respectievelijk 1,28 meter. Ter plaatse zijn geen omstandigheden vastgesteld – en die zijn evenmin door een der partijen gesteld – waaruit valt af te leiden dat de buurpaden in het verleden ter plaatse van de bloembakken breder (tot 1,50 meter) zijn geweest.
Indien al juist zou zijn – zoals [eisers] stellen, maar [gedaagden] betwisten; de rechtbank laat dat in het midden – dat uit de tekening C2 valt af te leiden dat het buurpad, afgezien van de plaats waar de bloembak staat, een breedte van 1,50 meter dient te hebben, volgt uit het vorenstaande dat het buurpad ter plaatse van de bloembak vanaf de aanleg in ieder geval geen grotere breedte dan 1,29 meter heeft gehad.
3.6.3.
Zoals bij de comparitie ter plaatse is vastgesteld, bevindt zich in het buurpad (gezien vanaf de straatzijde) na de aan de buitenmuur van [adres] gemetselde bloembak een door middel van een slot afsluitbare houten poort, waarmee het buurpad kan worden afgesloten. De poort is in onderling overleg tussen de toenmalige eigenaren van de woningen waarvan de tuinen op het buurpad uitkomen gemaakt en geplaatst; [gedaagden] woonden toen nog niet aan de [adres] . De poort is met stevige schroeven aan de muren langs het buurpad bevestigd. De breedte van de doorgang van de poort is 1,00 meter. Dat alles is bij de comparitie ter plaatse vastgesteld.
Nu het besluit tot het aanbrengen van de poort in gemeenschappelijk overleg tussen de betrokken gerechtigden is genomen en uitgevoerd, is sprake van een wijziging van (de breedte van) het buurpad met gemeenschappelijke toestemming, zoals bepaald in artikel 719 (oud) BW.
Anders dan [eisers] betogen, kan de poort niet eenvoudig en snel gedemonteerd en teruggeplaatst worden. Daartoe is, immers, zoveel is bij de comparitie ter plaatse wel duidelijk geworden, meer dan één persoon en gereedschap nodig. Bovendien zullen de schroefgaten bij herhaalde verwijdering en terugplaatsing van de poort uitweiden waardoor de bevestiging van de poort zijn stevigheid zal verliezen.
Om deze redenen is de, in overleg tussen alle betrokkenen, bij de bouw van de poort bepaalde, werkelijke breedte van het buurpad 1,00 meter.
3.6.4.
Met de vastgestelde breedte van 1,00 meter voldoet het buurpad aan zijn in de notariële akte gegeven bestemming. Immers, kinderwagens, kruiwagens en rijwielen zijn in de regel niet breder dan 0,80 meter. In het op de Wegenverkeerswet gebaseerde KB van 10 april 2009 (Stcrt 2009,81) houdende de Regeling tot uitvoering de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994 (Regeling voertuigen) is bepaald dat fietsen op twee wielen niet breder mogen zijn dan 0,75 meter.
Daarom is geen grotere breedte van het buurpad vereist dan de vastgestelde breedte van ten minste 1,00 meter.
3.6.5.
Op het vorenstaande stuiten af de stellingen dat het buurpad 1,50 meter, althans 1,10 meter breed dient te zijn. In feite heeft het buurpad een tussen de gebruiksgerechtigden bepaalde breedte van 1,00 meter.
3.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers] in conventie moeten worden afgewezen.
Gelet op die afwijzing, komt de rechtbank niet meer toe aan de voorwaardelijke vorderingen van [gedaagden] in reconventie.
3.8.
De rechtbank overweegt het volgende ten overvloede.
Bij de comparitie ter plaatse is vastgesteld dat slechts ter plaatse van de schutting van [gedaagden] de breedte van het buurpad geringer is dan 1,00 meter, namelijk 0,90 tot 0,94 meter.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] hun schutting niet met instemming van de overige betrokkenen op die plaats hebben gebouwd. Weliswaar heeft er ten tijde van het plaatsen van de schutting een gesprek tussen Stuger en De Lang plaatsgevonden, maar – daargelaten wat toen tussen Stuger en De Lang is besproken – van instemming van alle overige betrokkenen is geen sprake. Anderzijds is gesteld noch gebleken dat één van de betrokkenen [gedaagden] (schriftelijk en) in niet mis te verstane woorden heeft medegedeeld dat [gedaagden] er bij het plaatsen van de schutting voor dienden te zorgen dat het buurpad een grotere breedte behield.
Door zonder instemming van de overige betrokkenen de schutting zodanig te plaatsen dat het buurpad smaller is geworden dan 1,00 meter, respectievelijk door zodanige versmalling te handhaven, voldoen [gedaagden] niet aan hun uit de notariële akte en de wet voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van het buurpad.
[eisers] vorderen niet dat de schutting zodanig wordt verplaatst dat het buurpad weer een breedte van 1,00 meter krijgt. Zouden [eisers] wel zodanige vordering ingesteld hebben, dan zou de rechtbank hebben overwogen (a) dat [gedaagden] inderdaad die breedte in stand zouden moeten houden, (b) dat de werkelijke breedte nog voldoende is om doorgang met kinderwagens, kruiwagens, rijwielen en andere kleine voertuigen mogelijk te maken, zodat het buurpad nog aan zijn bestemming kan voldoen, (c) dat het om een relatief gering verschil in breedte gaat zodat het onredelijk zou zijn om Stuger de kosten en moeite van verplaatsing van de schutting aan te doen en dat daarom (d) [gedaagden] (of hun rechtsopvolgers) bij herstel of aanpassing van de schutting de breedte van het buurpad weer op 1,00 meter dienen te brengen.
Als gezegd, zodanige vordering ligt niet voor en het zou beter zijn dat partijen, die immers buren zijn, de kwestie in goed overleg onderling oplossen.
3.9.
Omdat partijen buren zijn, zal de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitspreken, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen in conventie af;
4.2.
verstaat dat de voorwaarde voor de vorderingen in reconventie niet is vervuld;
4.3.
compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
1928/
1573