ECLI:NL:RBROT:2017:4316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
C/10/454516/FT RK 14/479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van faillissement en toepassing van schuldsaneringsregeling na meerdere omzettingsverzoeken

In deze zaak heeft verzoeker, die op 10 maart 2015 in staat van faillissement is verklaard, een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek volgde op een eerdere omzetting die niet-ontvankelijk was verklaard vanwege een incompleet verzoek. De rechtbank heeft op 23 mei 2017 de verzoeker, zijn vader, en de curator gehoord. De curator heeft negatief geadviseerd over het verzoek, onder andere omdat verzoeker sinds 2011 onder curatele staat en er onvoldoende informatie is verstrekt over zijn financiële situatie. De curator heeft ook gewezen op het niet voldoen aan de sollicitatieverplichting en het ontbreken van een stabiele administratieve situatie, wat cruciaal is voor een succesvolle schuldsaneringsregeling.

Verzoeker en Stichting De Rotonde hebben betoogd dat de situatie van verzoeker complex is en dat er vooruitgang is geboekt in zijn financiële situatie. Verzoeker heeft sinds 1 januari 2017 een betaalde baan en er is een nabetaling van het UWV die nog niet aan de boedelrekening is gestort. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend en dat er geen verschoonbare overschrijding van de termijn is. Hierdoor is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft ten overvloede opgemerkt dat het verzoek ook zou zijn afgewezen vanwege de niet-nakoming van verplichtingen tijdens het faillissement. Ondanks de betrokkenheid van Stichting De Rotonde is de informatieverplichting niet naar behoren nagekomen, wat leidt tot de conclusie dat de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet adequaat zullen worden nagekomen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 6 juni 2017
[naam 1] ,
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker,
curator: A. Verkerk.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 10 maart 2015 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker, bijgestaan door zijn vader, [naam 2] , en [naam 3] , curator op grond van boek 1 BW, en [naam 4] , beiden werkzaam bij Stichting De Rotonde, alsmede de (waarnemend) curator zijn gehoord ter terechtzitting van 23 mei 2017.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij brieven van 19 januari 2017 en 12 mei 2017 heeft de curator negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek. De curator heeft onder meer gesteld dat verzoeker op 7 februari 2011 onder curatele is gesteld. Op 15 maart 2015 is verzoeker in staat van faillissement verklaard. De curator is van mening dat tijdig een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had kunnen worden ingediend nu Stichting De Rotonde vier jaar de tijd heeft gehad om inzicht te krijgen in de schuldenlast van verzoeker.
Verder heeft de curator zich op het standpunt gesteld dat de informatieverplichting, ondanks herhaald verzoek, niet naar behoren is nagekomen. Hierdoor kunnen de vtlb-berekeningen van januari 2016, juli 2016 en januari 2017 niet worden opgemaakt. Verder is uit de bankafschriften gebleken van een nabetaling door het UWV van € 3.933. Wegens het ontbreken van informatie hierover kan de curator niet beoordelen of dit bedrag al dan niet aan de boedel toekomt. Voorts is niet naar behoren aan de sollicitatieverplichting voldaan. Nu de periode na zijn brief van 19 januari 2017 en de brief van 12 mei 2017 niet is aangewend om de tekortkomingen afdoende te herstellen, heeft de curator er onvoldoende vertrouwen in dat verzoeker en/of Stichting De Rotonde correct aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal voldoen. Ten behoeve van een succesvolle schuldsaneringsregeling is een stabiele administratieve situatie van het grootste belang en daarvan is in dit dossier (nog) geen sprake. Dit is met name van belang gelet op het risico van een eventuele tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en het feit dat verzoeker dan gedurende tien jaar geen beroep op de schuldsaneringsregeling kan doen.
Verzoeker en Stichting De Rotonde hebben zich op het standpunt gesteld dat de situatie van verzoeker complex is. Sinds 2011 is getracht orde op zaken te stellen in de financiële situatie van verzoeker, maar het is helaas niet gelukt om dit vóór de uitspraak van het faillissement volledig rond te krijgen. Inmiddels is sprake van een stabiele situatie. In de afgelopen driekwart jaar is niet aan de sollicitatieverplichting voldaan aangezien verzoeker in de veronderstelling was dat hij een vaste aanstelling in het bedrijf van zijn vader zou krijgen. Inmiddels heeft verzoeker met ingang van 1 januari 2017 een betaalde baan. Van de nabetaling van het UWV is de curator op de hoogte is gesteld. Deze nabetaling is nog niet naar de boedelrekening gestort, omdat het rekeningnummer daarvan bij Stichting De Rotonde niet bekend was, maar het bedrag staat nog gereserveerd. Stichting De Rotonde heeft verklaard dat het thans goed gaat met verzoeker, dat hij begeleiding heeft en houdt en dat de nakoming van de wsnp-verplichtingen voldoende is gewaarborgd.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De rechtbank merkt in dit kader allereerst op dat er thans een tweede verzoek tot omzetting van het faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling is gedaan; het eerste omzettingsverzoek is bij vonnis van deze rechtbank van 7 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er een incompleet verzoekschrift is ingediend, dat niet binnen de daartoe gegeven termijn is gecompleteerd. Het is de vraag of het systeem van artikel 15b Fw toelaat dat er meer dan één omzettingsverzoek wordt gedaan. Verwezen zij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ1686) en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dit arrest. Nu de rechtbank in het vonnis van 7 april 2016 geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de vraag die hieronder aan de orde komt, zal de rechtbank aan het eerdere omzettingsverzoek geen verdere gevolgen verbinden.
De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de griffier op 1 juli 2014 de brief zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw per gewone en aangetekende post heeft verzonden naar het adres, zoals is vermeld op het bij het faillissementsverzoek gevoegde uittreksel van de Basisregistratie Personen. In deze brief heeft de griffier verzoeker erop gewezen dat hij zolang hij niet failliet is verklaard, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 Fw kan indienen.
Uit de ‘Detailpagina zending’ blijkt dat de aangetekende brief op 2 juli 2014 bij het bovenbedoelde adres is afgeleverd dan wel dat deze is opgehaald.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de rechtbank verzoeker op correcte wijze heeft opgeroepen voor de behandeling van het tegen hem gerichte faillissementsverzoek en daarbij in kennis is gesteld van de mogelijkheid om – zolang hij niet failliet is verklaard – een schuldsaneringsverzoek in te dienen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verzoeker voordat hij failliet werd verklaard, hoewel de faillissementszitting daartoe destijds herhaaldelijk is aangehouden met het doel tot een minnelijke regeling met de schuldeisers te komen dan wel een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen, geen verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 284 Fw heeft ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat aldus onvoldoende is gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel leiden dat het niet aan verzoeker toe te rekenen is dat hij niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn van artikel 3, eerste lid, Fw, zodat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het verzoek zou zijn afgewezen nu de verplichtingen tijdens het faillissement door verzoeker niet naar behoren zijn nagekomen. Ondanks de betrokkenheid van Stichting De Rotonde verloopt de nakoming van de informatieverplichting tijdens het faillissement moeizaam. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de door Stichting De Rotonde geschetste complexe situatie van verzoeker, moet worden vastgesteld dat het dossier van de curator, ondanks zijn herhaalde verzoek daartoe, niet compleet is. Het had op de weg van verzoeker dan wel Stichting De Rotonde gelegen om in het licht van de onderhavige zitting de ontbrekende stukken aan de curator aan te leveren. Gelet op het voorgaande bestaat de vrees dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zullen worden nagekomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.