ECLI:NL:HR:2011:BQ1686
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van verzoek tot opheffing faillissement onder toepassing van schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kousedghi. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een verzoek tot opheffing van een faillissement, waarbij tevens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aan de orde is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Almelo en het gerechtshof te Arnhem, waar het vonnis en het arrest respectievelijk zijn gewezen op 9 december 2010 en 20 januari 2011. De verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat aan de Hoge Raad was gehecht. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, was dat het beroep moest worden verworpen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.
Deze uitspraak heeft implicaties voor de mogelijkheden van gefailleerden om een tweede verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen, vooral in situaties waarin de griffier verzuimt om de noodzakelijke correspondentie te versturen. De uitspraak biedt duidelijkheid over de ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden ingediend.