ECLI:NL:HR:2011:BQ1686

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot opheffing faillissement onder toepassing van schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kousedghi. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een verzoek tot opheffing van een faillissement, waarbij tevens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aan de orde is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Almelo en het gerechtshof te Arnhem, waar het vonnis en het arrest respectievelijk zijn gewezen op 9 december 2010 en 20 januari 2011. De verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat aan de Hoge Raad was gehecht. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, was dat het beroep moest worden verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de mogelijkheden van gefailleerden om een tweede verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen, vooral in situaties waarin de griffier verzuimt om de noodzakelijke correspondentie te versturen. De uitspraak biedt duidelijkheid over de ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden ingediend.

Uitspraak

24 juni 2011
Eerste Kamer
11/00481
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 115600 FT RK 940/2010 van de rechtbank Almelo van 9 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.078.911 van het gerechtshof te Arnhem van 20 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 juni 2011.