4.2.2.Beoordeling
Vaststaat dat zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte] - de levenspartner van de verdachte - de bewoners/gebruikers van de woning aan de [adres delict] te Bergen op Zoom waren, welke woning op naam staat van [naam medeverdachte] . Op 27 augustus 2013 heeft - in het kader van het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] op basis van de tegen de verdachte bestaande verdenking van overtreding van de Opiumwet - in voormelde woning een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden.
Tijdens de doorzoeking zijn in de garage/schuur van die woning in een (niet-in-werking-zijnde) vrieskist, een sporttas met hierin vijf plastic zakken met een groot aantal gedroogde henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen.
Tevens werden op de zolder van voormelde schuur aan hennep te relateren goederen aangetroffen, zoals een luchtafzuiger, slakkenhuis, ventilatoren, weegschalen en koolstoffilters.
Voorts werden in de ouderslaapkamer - in een tas die werd aangetroffen in een hoek tussen een kinderledikant en een wand - 32 enveloppen aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal € 139.180,36. Het geld bestond uit coupures van 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro, alsmede een klein bedrag in munten.
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat zij eigenaar is van de woning aan de [adres delict] te Bergen op Zoom, maar dat zij geen idee heeft van wie het aangetroffen geldbedrag is, dat het in ieder geval niet van haar is en dat zij die tas en dat geld ook nooit eerder heeft gezien. Ten aanzien van de aangetroffen henneptoppen en de daaraan gerelateerde goederen, heeft de medeverdachte zich op haar zwijgrecht beroepen.
Vooropgesteld dient te worden dat de medeverdachte als hoofdbewoner en de verdachte als haar partner en medebewoner van voormelde woning, verantwoordelijk mogen worden gehouden voor goederen die in die woning (de slaapkamer) en in de tot de woning behorende garage/schuur worden aangetroffen. Namens de medeverdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden naar voren gebracht die dat in de onderhavige situatie anders maken. De enkele stelling dat de medeverdachte nooit op de zolder en in de schuur kwam, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat op één van de enveloppen waarin geld zat, DNA materiaal is aangetroffen dat van de medeverdachte afkomstig kan zijn. Daarnaast hebben de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaard dat de medeverdachte [naam medeverdachte] het geld beheerde dat met de hennepteelt werd verdiend. Het geld, veelal contant, werd door haar bewaard, aldus de getuige [naam getuige 1] .
De rechtbank stelt vast dat [naam getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris overeenkomstig zijn verklaring bij de politie heeft verklaard, maar dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om [naam getuige 1] , die tevens een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, te (doen) ondervragen.
De rechter-commissaris heeft weliswaar getracht [naam getuige 1] als getuige te (doen) horen, maar deze pogingen zijn - gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 2 mei 2017 - op niets uitgelopen, nu de Braziliaanse autoriteiten vooralsnog geen verblijfplaats van de getuige hebben kunnen lokaliseren. Gelet op deze informatie zag de rechter-commissaris geen verdere mogelijkheden deze getuige vóór de inhoudelijke behandeling van 11 mei 2017 te (doen) horen.
Het gegeven, dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, betekent niet zonder meer dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Volgens recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad is van schending van artikel 6 EVRM geen sprake als gelegenheid voor de verdediging om de getuige te ondervragen weliswaar heeft ontbroken, maar diens verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, dan wel, indien dergelijk steunbewijs ontbreekt, sprake is van andere, zogenoemde ‘compenserende’ factoren.
Vastgesteld dient derhalve te worden of de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist.
De verklaring van de getuige [naam getuige 1] bij de politie, wordt ondersteund door de verklaringen die zijn broer [naam getuige 2] heeft afgelegd. Beide getuigen hebben onafhankelijk van elkaar hun verklaringen afgelegd, welke verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Immers, uit het dossier komt naar voren dat daadwerkelijk henneptoppen en aan hennep te relateren goederen in de garage/schuur van de [adres delict] te Bergen op Zoom zijn aangetroffen alsmede dat in die woning een aanzienlijk contant geldbedrag is aangetroffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM, niet wordt geschonden door gebruikmaking van de verklaring van [naam getuige 1] voor het bewijs.
Mede gelet op het vorenstaande wordt het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaringen van de broers van de verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt - omdat deze verklaringen onbetrouwbaar en leugenachtig zijn, aangezien zij een motief hebben om hem te belasten - als niet nader onderbouwd verworpen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het aangetroffen geldbedrag zich in de machtssfeer van zowel de verdachte als de medeverdachte heeft bevonden en dat beiden opzet op de aanwezigheid van dat geldbedrag hebben gehad.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen in contant geld, vaak bestaand uit 500 euro biljetten en/of zeer grote hoeveelheden kleine coupures van 50 euro en/of 20 euro. Het zonder bescherming voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel verkregen geld maakt het kennelijk de moeite waard om dat risico te lopen. Opvallend in deze zaak is verder dat het geld op een plaats werd aangetroffen die normaliter niet wordt gebruikt om contant geld op te bergen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn van dien aard, dat deze - in onderling verband en samenhang beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk (vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787). De verdachte en de medeverdachte hebben over de herkomst van het aangetroffen geld wisselende verklaringen afgelegd.
In eerste instantie heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie op 29 augustus 2013 op zijn zwijgrecht beroepen.
Vervolgens is in het klaagschrift van 9 december 2013 aangevoerd dat het geldbedrag van
€ 139.180,36 niet aan de verdachte en/of de medeverdachte [naam medeverdachte] toebehoort, maar eigendom is van de onderneming [naam bedrijf] , vertegenwoordigd door de verdachte.
Ten slotte is eerst ter terechtzitting van 11 mei 2017 door de raadsman aangevoerd dat voormeld geldbedrag aan de verdachte toebehoort en dat hij dit uit eigen misdrijf, te weten valsheid in geschrift c.q. fraude bij het bedrijf [naam bedrijf] , heeft verkregen. Deze in een dermate laat stadium gegeven verklaring voor het aangetroffen geldbedrag kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden aangemerkt als een geloofwaardige verklaring waarmee namens de verdachte het bewijsvermoeden van witwassen is ontzenuwd.
Uit welk concreet gronddelict het aangetroffen geldbedrag exact is verkregen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk geworden. Weliswaar heeft een onderzoek naar de vermoedelijke drugshandel van de verdachte plaatsgevonden, maar de verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 18 juni 2014 vrijgesproken voor betrokkenheid bij de zaak " [dossiernaam] ", te weten het plegen van voorbereidingshandelingen voor het telen, bewerken, vervoeren en/of exporteren van (een grote hoeveelheid) hennep. Tevens kan niet worden vastgesteld dat het geld afkomstig is van de eveneens in de bij de woning behorende schuur aangetroffen hennep, voor welk feit hij reeds bij voormeld vonnis is veroordeeld.
De medeverdachte is nimmer verdacht geweest van het telen of verkopen van hennep dan wel harddrugs.