ECLI:NL:RBROT:2017:4247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
10/751020-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en bezit van hennep in de woning van de verdachte te Bergen op Zoom

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar partner werd beschuldigd van het voorhanden hebben van meer dan 30 gram hennep en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte had in de schuur van haar woning een hoeveelheid hennep en in de slaapkamer een contant geldbedrag van € 139.180,36 aangetroffen. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende wetenschap had van de hennep en het geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het derde feit, maar achtte de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 160 uur op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd, omdat het bewezen feit met betrekking tot dit voorwerp was begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/751020-13
Datum uitspraak: 23 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
is niet verschenen,
gevolmachtigd raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien van feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitnotities - bepleit dat de verdachte van de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de henneptoppen in de schuur van haar woning, noch van de aanwezigheid van het aangetroffen contante geldbedrag in de slaapkamer van haar woning.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaat dat zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte] - de levenspartner van de verdachte - de bewoners/gebruikers van de woning aan de [adres delict] te Bergen op Zoom waren, welke woning op naam van de verdachte staat.
Op 27 augustus 2013 heeft - in het kader van het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] op basis van de tegen de medeverdachte bestaande verdenking van overtreding van de Opiumwet - in voormelde woning een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden.
Tijdens de doorzoeking zijn in de garage/schuur van die woning, in een (niet-in-werking-zijnde) vrieskist een sporttas met hierin vijf plastic zakken met een groot aantal gedroogde henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen.
Tevens werden op de zolder van voormelde schuur aan hennep te relateren goederen aangetroffen, zoals een luchtafzuiger, slakkenhuis, ventilatoren, weegschalen en koolstoffilters.
Voorts werden in de ouderslaapkamer - in een tas die werd aangetroffen in een hoek tussen een kinderledikant en een wand - 32 enveloppen aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal € 139.180,36. Het geld bestond uit coupures van 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro, alsmede een klein bedrag in munten.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij eigenaar is van de woning aan de [adres delict] te Bergen op Zoom, maar dat zij geen idee heeft van wie het aangetroffen geldbedrag is, dat het in ieder geval niet van haar is en dat zij die tas en dat geld ook nooit eerder heeft gezien. Ten aanzien van de aangetroffen henneptoppen en de daaraan gerelateerde goederen, heeft de verdachte zich op haar zwijgrecht beroepen.
Vooropgesteld dient te worden dat de verdachte als hoofdbewoner en de medeverdachte als haar partner en medebewoner van voormelde woning, verantwoordelijk mogen worden gehouden voor goederen die in die woning (de slaapkamer) en in de tot de woning behorende garage/schuur worden aangetroffen. Namens de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden naar voren gebracht die dat in de onderhavige situatie anders maken. De enkele stelling dat de verdachte nooit op de zolder en in de schuur kwam, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat op één van de enveloppen waarin geld zat, DNA materiaal is aangetroffen dat van de verdachte afkomstig kan zijn. Daarnaast hebben de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaard dat hun broer/de medeverdachte zich bezighield met het kweken van hennep, onder andere in een schuur/garage aan de [adres delict] te Bergen op Zoom, en dat de verdachte het geld beheerde dat met de hennepteelt werd verdiend. Het geld, veelal contant, werd door haar bewaard, aldus de getuige [naam getuige 1] .
De rechtbank stelt vast dat [naam getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris overeenkomstig zijn verklaring bij de politie heeft verklaard, maar dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om [naam getuige 1] , die tevens een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, te (doen) ondervragen.
De rechter-commissaris heeft weliswaar getracht [naam getuige 1] als getuige te (doen) horen, maar deze pogingen zijn - gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 2 mei 2017 - op niets uitgelopen, nu de Braziliaanse autoriteiten vooralsnog geen verblijfplaats van de getuige hebben kunnen lokaliseren. Gelet op deze informatie zag de rechter-commissaris geen verdere mogelijkheden deze getuige vóór de inhoudelijke behandeling van 11 mei 2017 te (doen) horen.
Het gegeven, dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, betekent niet zonder meer dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Volgens recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad is van schending van artikel 6 EVRM geen sprake als gelegenheid voor de verdediging om de getuige te ondervragen weliswaar heeft ontbroken, maar diens verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, dan wel, indien dergelijk steunbewijs ontbreekt, sprake is van andere, zogenoemde ‘compenserende’ factoren.
Vastgesteld dient derhalve te worden of de betrokkenheid van de verdachte bij de haar ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de haar belastende verklaring die zij betwist.
De verklaring van de getuige [naam getuige 1] bij de politie, wordt ondersteund door de verklaringen die zijn broer [naam getuige 2] heeft afgelegd. Beide getuigen hebben onafhankelijk van elkaar hun verklaringen afgelegd, welke verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Immers, uit het dossier komt naar voren dat daadwerkelijk henneptoppen en aan hennep te relateren goederen in de garage/schuur van de [adres delict] te Bergen op Zoom zijn aangetroffen alsmede dat in die woning een aanzienlijk contant geldbedrag is aangetroffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM, niet wordt geschonden door gebruikmaking van de verklaring van [naam getuige 1] voor het bewijs.
Mede gelet op het vorenstaande wordt het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaringen van de broers van de medeverdachte [naam medeverdachte] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt - omdat deze verklaringen onbetrouwbaar en leugenachtig zijn, aangezien zij een motief hebben om hem te belasten - als niet nader onderbouwd verworpen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de aangetroffen henneptoppen en het aangetroffen geldbedrag zich in de machtssfeer van zowel de verdachte als de medeverdachte hebben bevonden en dat beiden opzet op de aanwezigheid van deze goederen hebben gehad.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen in contant geld, vaak bestaand uit 500 euro biljetten en/of zeer grote hoeveelheden kleine coupures van 50 euro en/of 20 euro. Het zonder bescherming voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel verkregen geld maakt het kennelijk de moeite waard om dat risico te lopen. Opvallend in deze zaak is verder dat het geld op een plaats werd aangetroffen die normaliter niet wordt gebruikt om contant geld op te bergen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn echter van dien aard, dat deze - in onderling verband en samenhang beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk (vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787).
De verdachte en de medeverdachte hebben over de herkomst van het aangetroffen geld wisselende verklaringen afgelegd.
In eerste instantie heeft de verdachte zich tijdens haar verhoor bij de politie op 29 augustus 2013 op haar zwijgrecht beroepen.
Vervolgens is in het klaagschrift van 9 december 2013 aangevoerd dat het geldbedrag van
€ 139.180,36 niet aan de verdachte en/of de medeverdachte toebehoort, maar eigendom is van de onderneming [naam bedrijf] , vertegenwoordigd door de medeverdachte.
Ten slotte is eerst ter terechtzitting van 11 mei 2017 door de raadsman aangevoerd dat voormeld geldbedrag aan de medeverdachte toebehoort en dat hij dit uit eigen misdrijf, te weten valsheid in geschrift c.q. fraude bij het bedrijf [naam bedrijf] , heeft verkregen. Deze in een dermate laat stadium gegeven verklaring voor het aangetroffen geldbedrag kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden aangemerkt als een geloofwaardige verklaring waarmee namens de medeverdachte het bewijsvermoeden van witwassen is ontzenuwd.
Uit welk concreet gronddelict het aangetroffen geldbedrag exact is verkregen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk geworden. Weliswaar heeft een onderzoek naar de vermoedelijke drugshandel van de medeverdachte plaatsgevonden, maar de medeverdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 18 juni 2014 vrijgesproken voor betrokkenheid bij de zaak " [dossiernaam] ", te weten het plegen van voorbereidingshandelingen voor het telen, bewerken, vervoeren en/of exporteren van (een grote hoeveelheid) hennep.
De verdachte is nimmer verdacht geweest van het telen of verkopen van hennep dan wel harddrugs. Tevens kan niet worden vastgesteld dat het geld afkomstig is van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geldbedrag dat bij de verdachte en de medeverdachte, in haar woning, is aangetroffen, onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte en de medeverdachte dat wisten.
De rechtbank acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, op na te melden wijze, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan witwassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 27 augustus 2013 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging
met een ander , opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
2.
zij op 27 augustus 2013, te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander
een voorwerp, te weten
(139.180,36 euro
), heeft voorhanden gehad
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader wist, dat dat voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de schuur/garage behorend bij haar woning waar zij op dat moment met haar partner samenwoonde, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep voorhanden gehad.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid, moet deze hennep bestemd zijn geweest voor de handel en daarmee de verdere verspreiding. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. De handel in hennep - waaraan de verdachte een bijdrage heeft geleverd - is daarnaast omgeven door andere vormen van (gewelds-)criminaliteit, die de maatschappij zwaar belasten. Dat de verdachte zich daarvan kennelijk geen rekenschap heeft gegeven valt haar te verwijten.
Tevens heeft de verdachte zich samen met haar partner schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf, omdat de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat de hoeveelheid hennep die ten hoogste bewezen kan worden geacht, een kleinere hoeveelheid betreft dan de 5004,65 gram die ten laste is gelegd. Hierom en mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, die niet aan de verdachte is toe te rekenen, zal aan de verdachte een taakstraf van hierna te melden duur worden opgelegd die - rekening houdend met het feit dat de medeverdachte reeds bij vonnis van 18 juni 2014 tot een taakstraf voor de duur van 40 uur is veroordeeld wegens medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep - overeenkomt met de (totale) duur van de aan de medeverdachte opgelegde taakstraf.

8.In beslag genomen voorwerp

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ad € 139.180,36 verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van voormeld in beslaggenomen geldbedrag geen verweer gevoerd.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag ad € 139.180,36 zal worden verbeurd verklaard, omdat het bewezen feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan en dit voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd een bedrag van € 139.180,36 als bijkomende straf voor feit 2.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.T. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 27 augustus 2013 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5004.65 gram, in elk geval een hoevee1heid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
zij op of omstreeks 27 augustus 2013, te Bergen op Zoom,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten (een hoeveelheid) geld (139.180,36 euro),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
zij in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 1 maart 2014, te Bergen op Zoom
en/of Rotterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een
geldbedrag groot 120.000 euro, de werkelijke aard en/of herkomst van dit
geldbedrag heeft verborgen en/of verhuld, dan wel de rechthebbende op dit
voorwerp heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij wist dat dat voorwerp -
onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit het misdrijf, immers
heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s)
voorgewend dat (een deel, zijnde genoemde 120.000 euro) van het in de woning
[adres delict] te Bergen op Zoom inbeslaggenomen geldbedrag (groot
139.180,36) betreft een geldlening tussen [naam 2] en [naam 3] , althans
toebehoort aan [naam 2] en/of [naam 3] ;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht