ECLI:NL:RBROT:2017:3775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
ROT 16/2877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Besluit Conversie WW bij herleving van oud recht en vaststelling van nieuw recht op werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een werkloosheidsuitkering. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering met ingang van 17 augustus 2015, waarbij zij verzocht om herleving van haar oude recht. De rechtbank oordeelt dat een recht op werkloosheidsuitkering van rechtswege ontstaat, zonder dat een aanvraag vereist is. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij op de genoemde datum niet beschikbaar was voor arbeid, ondanks dat zij in haar aanvraag aangaf dat zij in week 34 niet had gewerkt. De rechtbank concludeert dat de toekenning van het nieuwe recht op WW naast de herleving van het oude recht correct is uitgevoerd volgens het Besluit Conversie WW. Eiseres had een dienstverband bij Randstad en een arbeidsovereenkomst met Roboss, maar haar argumenten dat er sprake was van twee afzonderlijke rechten op uitkering werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het UWV niet in strijd is met de wet en dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/2877

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. C.S. Schuurink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: D. Meijers.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 17 augustus 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend en een oud WW-recht van eiseres laten herleven.
Bij besluit van 7 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres had een dienstverband bij Randstad Uitzendbureau B.V. (Randstad) voor een wisselend aantal uren per week. Omdat het van Randstad inlenend bedrijf overstapte naar Adecco Personeelsdiensten B.V. (Adecco), is eiseres met ingang van 24 augustus 2015 een detacheringsovereenkomst aangegaan met Adecco.
1.2.
Daarnaast had eiseres een arbeidsovereenkomst met Roboss B.V. voor tussen de 15 en 20 uren per week. Nadat deze werkgever op basis van een ontslagvergunning eiseres per 1 maart 2015 heeft ontslagen, heeft verweerder bij besluit van 27 maart 2015 bepaald dat eiseres met ingang van 2 maart 2015 een WW-uitkering krijgt, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 35,53. Bij besluit van 9 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2016 (zaaknummer ROT 15/5131) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 9 juli 2015 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Eiseres is met ingang van 9 juni 2015 voor de duur van zes maanden bij Ad Hoc Detachering B.V., handelend onder de naam Receptioniste-NEXT (NEXT), in dienst getreden als flexkracht. In verband hiermee heeft verweerder bij besluit van 8 juli 2015 de WW-uitkering van eiseres met ingang van 8 juni 2015 beëindigd.
1.4.
Op 23 november 2015 heeft eiseres een aanvraag om een WW-uitkering ingediend in verband met het feit dat zij niet meer is opgeroepen om te werken voor NEXT. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat de werkloosheid per 17 augustus 2015 is ingetreden. Verder heeft eiseres vermeld dat zij op dat moment arbeid in loondienst verrichtte bij Randstad Uitzendbureau BV/Adecco uitzendbureau voor gemiddeld 5 uur per week, dat zij in week 34 niet heeft gewerkt en ook geen recht had op vakantiedagen, dat zij in week 35 is geopereerd waardoor zij een Ziektewetuitkering ontving en dat zij in de weken 35, 36 en 37 niet heeft gewerkt en in de weken 38 tot en met 41 deels heeft gewerkt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 17 augustus 2015 een nieuwe WW-uitkering toegekend en daarbij het dagloon vastgesteld op € 26,20. Daarnaast heeft verweerder het oude recht laten herleven. In verband met de veranderingen in de WW per 1 juli 2015 heeft verweerder beide uitkeringen berekend naar een maandloon en is het maandloon van de nieuwe WW-uitkering in mindering gebracht op het maandloon van de herleefde uitkering. Verder heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar inkomsten van Adecco en Randstad in mindering zullen worden gebracht op de nieuwe uitkering.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - samengevat - gesteld dat de toekenning van het nieuwe recht op WW naast de herleving van het oude WW-recht heeft plaats-gevonden overeenkomstig het Besluit Conversie WW (het Besluit) en dat dit correct is gebeurd.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Naar haar opvatting is er sprake van twee afzonderlijke rechten op uitkering, namelijk (herleving van) het oude recht uit hoofde van haar arbeidsurenverlies bij Next (naar de rechtbank begrijpt: bij Roboss enerzijds en het nieuwe recht (uit hoofde van haar arbeidsurenverlies bij Randstad in week 34) anderzijds. Zij heeft echter slechts een aanvraag ingediend voor herleving van haar oude recht en dus haar nieuwe recht op uitkering nooit geldend gemaakt. Gelet daarop is het bestreden besluit volgens eiseres in strijd met artikel 22 van de WW en had de conversie achterwege moeten blijven.
Indien dat anders zou zijn stelt eiseres zich op het standpunt dat zij in week 34 niet beschikbaar is geweest om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW. Volgens eiseres was de afspraak met Randstand dat zij gedurende de bedrijfssluiting van het inlenende bedrijf haar vakantie-uren zou declareren. Hoewel eiseres voor de laatste week van de bedrijfssluiting nog maar twee vakantie-uren over had heeft zij de uren die zij in die week niet werkte voor Randstad als vakantie ingevuld.
Overigens meent eiseres dat verweerder de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3 van het Besluit had moeten toepassen omdat zij er door de conversie zo’n 30 % op achteruit gaat.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
6. Naar het oordeel van de rechtbank ontstaat een recht op werkloosheidsuitkering van rechtswege. Voor het ontstaan van dat recht is dus niet vereist dat de werknemer een aanvraag heeft ingediend. Dit volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 april 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462. Deze uitspraak betreft een vernietiging van de door eiseres ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van
23 augustus 2000, ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327. De stelling van eiseres dat haar aanvraag slechts betrekking had op het laten herleven van haar oude recht, slaagt dus niet.
Daarbij kan in het midden blijven of het mogelijk is om een nieuw ontstaan recht slapend te houden, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd. Uit de aanvraag van eiseres blijkt niet dat zij uitsluitend heeft beoogd om haar oude recht te laten herleven. In die aanvraag geeft eiseres immers aan dat zij in week 34 niet heeft gewerkt en ook geen recht had op vakantiedagen. Overeenkomstig de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad mocht de aanvraag door verweerder worden opgevat als een door eiseres gegeven signaal dat heeft geleid tot de vaststelling van een nieuw recht op WW per 17 augustus 2015. De enkele opmerking van eiseres in de aanvraag dat zij die gegevens graag wil toelichten kan daaraan niet afdoen.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 17 augustus 2015 niet beschikbaar was om arbeid te verrichten. Het enkele gegeven dat, in afwijking van wat eiseres heeft ingevuld op haar aanvraag, er over week 34 wel twee vakantie-uren zijn uitbetaald, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat eiseres niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden. Het nieuwe recht, ontstaan uit de werkloosheid bij Randstad, betrof een gemiddeld aantal arbeidsuren van twaalf. Met de twee opgenomen vakantie-uren, bedroeg haar verlies tien arbeidsuren. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij altijd op dinsdag en donderdag via Randstad werd ingeleend en dat zij niet weet of zij een werkaanbod van Randstad bij een andere inlener voor week 34 zou hebben aanvaard. De rechtbank concludeert hieruit dat geen sprake was van het ontbreken van een reële beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Gelet hierop is geen sprake van een situatie dat eiseres niet voldoet aan het vereiste van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW.
8. Eiseres heeft een beroep gedaan op de in artikel 3 van de in het Besluit opgenomen hardheidsclausule en daartoe gesteld dat zij door de toepassing van het Besluit er financieel op achteruitgegaan is. Uit de toelichting bij het Besluit blijkt dat in geval van een veel lagere uitkering door de omzetting, verweerder bevoegd is om af te wijken van artikel 2 van het Besluit. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het negatieve resultaat voor eiseres ongeveer € 20,- per maand bedraagt. Dat is circa 5% van de WW-uitkering. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van een veel lagere uitkering door de omzetting.
9. Ook hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, in het bijzonder de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, leidt niet tot een gegrondverklaring van het beroep. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven op welke wettelijke grondslag dit berust. Daarmee heeft verweerder het door eiseres gestelde gebrek van het primaire besluit hersteld.
7. Het beroep van eiseres is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WW wordt werkloos de werknemer die in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek en beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Het tweede lid bepaalt dat onder het in het eerste lid bedoelde gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het gemiddeld aantal arbeidsuren in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de kalenderweek, bedoeld in het eerste lid. Indien de werknemer ten opzichte van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek minder dan vijf arbeidsuren heeft verloren, wordt bij de bepaling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in de eerste zin, mede in aanmerking genomen het aantal uren waarover de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de kalenderweek, bedoeld in het eerste lid gemiddeld per week werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd. Voor de vaststelling van de periode van 26 kalenderweken, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden kalenderweken, tot een maximum van 78 kalenderweken, waarin de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, niet in aanmerking genomen, tenzij dit leidt tot een lager gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek dan wanneer die kalenderweken wel in aanmerking zouden worden genomen.
In artikel 17, eerste lid, van de WW is bepaald dat recht op uitkering voor de werknemer ontstaat indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW eindigt het recht op uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
Artikel 21, eerste lid, van de WW bepaalt dat, indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c, is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, het recht op uitkering herleeft met inachtneming van het tweede lid, de in artikel 8 en het derde lid genoemde termijnen en de op grond van het vierde lid gestelde regels.
Artikel 22, eerste lid, van de WW bepaalt dat het UWV op aanvraag vaststelt of recht op uitkering bestaat.
Op grond van artikel 130aa, eerste lid, van de WW wordt in afwijking van artikel 130z indien een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II, zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, bestaat of na die inwerkingtreding herleeft en er bestaat of ontstaat een recht op uitkering op grond van deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, het eerstgenoemde recht door het UWV omgezet in een recht op uitkering op grond van deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, met dien verstande dat de duur van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en na omzetting artikel 24 van deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing blijven zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel H, van de Wet werk en zekerheid.
In het tweede lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de omzetting, bedoeld in het eerste lid, waarbij wordt bepaald op welke wijze het dagloon wordt berekend bij die omzetting.
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat indien een recht op uitkering op grond van artikel 130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt omgezet, het dagloon van dat recht opnieuw wordt berekend.
Op grond van het tweede lid wordt het dagloon, bedoeld in het eerste lid, als volgt berekend:
A + (B/C) x D. Hierbij staat:
A voor het dagloon van het om te zetten recht op uitkering;
B voor het aantal verdisconteerde arbeidsuren van het om te zetten recht op uitkering;
C voor het gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de kalenderweek waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Werkloosheidswet is ingetreden, dat ten grondslag heeft gelegen aan het recht op uitkering dat is ontstaan op grond van de Werkloosheidswet zoals deze luidt na de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden;
D voor het dagloon van het recht op uitkering, bedoeld onder C.
In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat het Uwv artikel 2 buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eerbiedigen van de hoogte van de uitkering na de omzetting, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.