In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vlucht geboekt van San Francisco naar Amsterdam met een overstap in Frankfurt, die op 10 november 2015 werd geannuleerd vanwege een staking van het cabinepersoneel. De passagier vorderde compensatie van € 600,- op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de staking.
De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van dergelijke omstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij ligt. De rechter concludeerde dat de staking van het eigen personeel niet snel kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid, omdat het voeren van een deugdelijk personeelsbeleid tot de normale bedrijfsvoering behoort. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De luchtvaartmaatschappij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak bevestigt de bescherming van passagiersrechten onder de Europese regelgeving en benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in geval van annuleringen.