ECLI:NL:RBROT:2017:3732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
ROT 16/3074
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot woningsluiting op grond van artikel 174a Gemeentewet wegens onvoldoende bewijs van gevaarzetting en onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van Rotterdam over de spoedsluiting van een woning. De burgemeester had op 3 november 2015 besloten de woning van de eiser te sluiten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, omdat er ernstige overlast en gevaarzetting zou zijn door branden in de woning. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de branden in de woning door toedoen van eiser zijn ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overlast maatschappelijk onaanvaardbaar was en dat er geen minder ingrijpende maatregelen waren overwogen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het griffierecht aan eiser werd vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en voldoende bewijs bij het toepassen van ingrijpende maatregelen zoals woningsluiting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2017 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J.F. Hardeman,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Lunteren.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Havensteder (Havensteder),
gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 174a van de Gemeentewet de woning aan de [adres] met ingang van 29 oktober 2015 voor de duur van drie maanden met spoed gesloten.
Bij besluit van 1 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden. Ten aanzien van (gedeelten van) de stukken heeft verweerder daarbij, op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen en verzocht om met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 30 juni 2016 heeft de rechter-commissaris de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partijen hebben toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Havensteder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit (de spoedsluiting) heeft verweerder de woning aan de [adres] met ingang van 29 oktober 2015 voor de duur van drie maanden met spoed gesloten met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet. Deze woning huurde eiser destijds van Havensteder.
Aan de spoedsluiting heeft verweerder de inhoud van het ambtsbericht van de Politie Eenheid Rotterdam van 28 oktober 2015 en op diezelfde datum per e-mail ontvangen informatie van Bouman GGZ ten grondslag gelegd. Verweerder acht het voldoende aannemelijk dat de branden in eisers woning – tweemaal in 2012 en op 27 oktober 2015 - zijn ontstaan door gedragingen in de woning, waarvoor eiser verantwoordelijk kan worden geacht. Verweerder merkt brand aan als een ernstige vorm van gevaarzetting. In dit geval was sprake van een portiekwoning, zodat het vuur zich gemakkelijk had kunnen verspreiden naar andere woningen. De gezondheid en het leven van de omwonenden en algemeen gevaar voor goederen zijn daarbij in het geding. Bij brand is ook sprake van openbare ordeverstoring, aldus verweerder. Daarbij komt dat omwonenden in de periode voor de spoedsluiting ernstige overlast van eiser hebben ervaren, onder meer door nachtelijk rumoer. Zij beschouwen hem als een verward persoon met onberekenbaar gedrag, die zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij omwonenden. Uit de informatie van GGZ blijkt volgens verweerder dat behandeling niet heeft geleid tot een wezenlijke verandering in het gedrag van eiser. Al deze omstandigheden in aanmerking nemende, bestond volgens verweerder een zodanige verstoring van de openbare orde dat er aanleiding was voor sluiting van de woning zonder eiser, overeenkomstig verweerders eigen beleid, nog eerst te waarschuwen en een effectueringstermijn te bieden.
2. Volgens eiser is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd en als gevolg daarvan genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder heeft volgens eiser niet aangetoond dat de branden in de woning door toedoen van eiser zijn ontstaan. Daartoe wijst eiser erop dat hij niet (meer) strafrechtelijk wordt vervolgd voor de brand van 27 oktober 2015. Verder is van belang dat eiser hulpverlening ontvangt van Bouman GGZ en daar wel degelijk voor open staat. Verweerder is voorts ten onrechte afgeweken van het uitgangspunt in zijn beleid dat eerst een waarschuwing wordt gegeven voordat tot sluiting wordt overgegaan, alsmede dat incidenten die langer dan drie jaar geleden zijn niet bij de beoordeling worden betrokken. Evenmin is gemotiveerd waarom spoedbestuursdwang moest worden toegepast. Tot slot acht eiser het opmerkelijk dat volstaan is met een sluitingsduur van drie maanden, terwijl verweerders beleid uitgaat van een duur van zes maanden.
3. Op grond van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester besluiten een woning te sluiten, indien door gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord.
4. Ter uitvoering van zijn bevoegdheid heeft verweerder de “Beleidslijn woonoverlast 2009” vastgesteld. Volgens dit beleid wordt bij geconstateerde structurele overlast in een woning een laatste waarschuwing gegeven. Bij een tweede overtreding binnen drie jaar kan sluiting van de woning gedurende maximaal 12 maanden plaatsvinden. De eigenaar wordt dan enkel nog een effectueringstermijn van 48 uur gegeven, waarbinnen de eigenaar zelf kan overgaan tot sluiting van het pand. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot sluiting van de woning.
5.1.
Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5718), was in het oorspronkelijke wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet (Kamerstukken II 1995/96, 24 699, nr. 2) de in dat artikel neergelegde sluitingsbevoegdheid, naar ook bevestigd werd in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1995/96, 24 699, nr. 3), uitsluitend voorzien om te kunnen optreden tegen verstoring van de openbare orde als gevolg van drugshandel in een woning. Mede naar aanleiding van de opmerkingen van leden van de Tweede Kamer der Staten‑Generaal is de reikwijdte van het wetsvoorstel bij nota van wijziging (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 6) verruimd tot niet-drugsgerelateerde verstoringen van de openbare orde. In de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 5) is daarover echter tevens opgemerkt dat sluiting van een woning slechts gerechtvaardigd kan zijn bij overlast die wat betreft de risico's voor de omgeving te vergelijken is met drugsoverlast. Het moet gaan om overlast die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en die niet met andere, minder ingrijpende middelen kan worden bestreden, aldus de nota.
5.2.
Zoals de Afdeling verder in deze uitspraak heeft overwogen, vergt verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 174a van de Gemeentewet overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate worden bedreigd. Aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf ernstige gedragingen voordoen en dat, zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet is opgemerkt (Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 13, blz. 20), daardoor verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen.
Ingeval de burgemeester aldus aannemelijk maakt dat vanuit de woning of het bijbehorende erf de openbare orde rond de woning wordt verstoord, is hij op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Van toepassing van deze bevoegdheid dient de burgemeester echter af te zien indien sluiting van de woning onevenredig zou zijn. In dat verband dient de burgemeester aannemelijk te maken dat de verstoring van de openbare orde niet afdoende kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen.
6.1.
Voorwaarde voor toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van de woning op grond van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet is dat door gedragingen in de woning de openbare orde wordt verstoord.
Niet in geschil is dat op 27 oktober 2015 en in 2012 (twee maal) sprake is geweest van brand, althans rookontwikkeling, in de door eiser destijds gehuurde woning.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat brand een zeer gevaarlijke situatie oplevert voor omwonenden, zeker indien, zoals hier, sprake is van een portiekwoning te midden van andere woningen. Een brand kan ook verstoring van de openbare orde opleveren. Het is aannemelijk dat in ieder geval de laatste brand ook voor verstoring van de openbare orde heeft gezorgd.
Wat betreft het vereiste dat de verstoring van de openbare orde moet worden veroorzaakt door gedragingen in de woning heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat er in een periode van ruim drie jaar driemaal brand is geweest in eisers woning, het vermoeden oproept dat de branden zijn veroorzaakt door gedragingen van eiser waarvoor eiser verantwoordelijk kan worden gehouden. De rechtbank stelt vast dat dit vermoeden op geen enkele wijze nader is onderbouwd door concrete, objectieve en verifieerbare gegevens. In het dossier bevindt zich geen enkele verklaring of proces-verbaal, bijvoorbeeld uit de (geseponeerde) strafrechtelijke procedure, of van de brandweer, waarin concrete en objectieve feiten of omstandigheden worden vermeld over de (mogelijke) oorzaak van het ontstaan van de branden. In het ambtsbericht van 28 oktober 2015 wordt over de brand van 27 oktober 2015 alleen vermeld dat de politie na een melding om 4.03 uur over gedrag van eiser – hij zou een psychose hebben en met spullen gooien – ter plaatse is gegaan en dat toen sprake was van rookontwikkeling, waarna ook de brandweer ter plaatse is gekomen. Het verslag van de politie vermeldt dat op het moment van schrijven daarvan “al wel duidelijk [is] dat sprake is van brandstichting (…) maar zijn er nog geen details bekend. Met eiser, die is aangehouden, was volgens het verslag geen gesprek mogelijk en hij weigerde medewerking aan het onderzoek naar de brand. Verdere verslaglegging over aard, oorzaak en ernst ontbreekt in het dossier.
Over de branden in 2012 wordt in het ambtsbericht vermeld dat er in 2012 twee maal brand in eisers woning is geweest, beide keren rond 5:00uur in de nacht, en dat brandstichting niet kon worden bewezen maar ook niet kon worden uitgesloten. Ook over deze branden bevat het dossier verder in het geheel geen stukken of nadere informatie.
Sluiting van een woning is een ingrijpende bevoegdheid, wat meebrengt dat het bewijs dat aan de voorwaarden voor sluiting is voldaan aan zekere eisen moet voldoen. Het enkele vermoeden dat de branden zijn veroorzaakt door gedragingen van eiser waarvoor hij verantwoordelijk kan worden geacht, vindt de rechtbank in dat licht onvoldoende. De rechtbank neemt de branden in de woning dan ook niet mee in haar beoordeling of de spoedsluiting terecht was.
6.2
Uit de bij het ambtsbericht van de politie gevoegde stukken valt af te leiden dat de omwonenden, onder wie gezinnen met kinderen, in de periode voor de spoedsluiting regelmatig overlast hebben ondervonden door nachtelijk lawaai in en om de woning en het portiek van eiser en dat ook sprake is van vernieling en van een lekkage, veroorzaakt door het open laten staan van de kraan in de woning van eiser.
Uit de door GGZ verstrekte informatie valt af te leiden dat eiser daar bekend is als iemand die onvoorspelbaar en agressief kan reageren, en dat sprake is van alcoholmisbruik. Soms is hij daar een tijd uit beeld. Anders dan verweerder stelt, blijkt uit die informatie overigens niet dat eiser zich aan zijn behandeling heeft onttrokken.
6.3
Op grond van bovenstaande gegevens neemt de rechtbank aan dat eisers gedragingen in en rond de woning, mogelijk verband houdend met zijn gedrags- en verslavingsproblematiek, voor behoorlijk ernstige overlast voor omwonenden heeft gezorgd. Om op grond van artikel 174a van de Gemeentewet een woning te mogen sluiten, wat een zeer ingrijpende maatregel is, moet sprake zijn van zodanig ernstige bedreiging van de veiligheid en gezondheid van mensen in de directe omgeving, dat de overlast maatschappelijk onaanvaardbaar moet worden geacht, terwijl de verstoring niet afdoende kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen. Dat sprake was van een zodanige ernstige situatie, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat verweerder niet (kenbaar) heeft onderzocht of en hoeverre door eiser veroorzaakte overlast afdoende kon worden bestreden met minder ingrijpende, feitelijke of juridische maatregelen, dan wel of volgens zijn eigen beleid kon worden volstaan met een waarschuwing.
7. Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was tot (spoed-)sluiting van eisers woning. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding het primaire besluit te herroepen wegens strijd met artikel 174a van de Gemeentewet.
8. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht aan eiser wordt vergoed.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Goedhart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2017.
de griffier is buiten staat
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen
op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.