ECLI:NL:RBROT:2017:3446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
10/996546-15 / Raadkamernummer 17/1198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding ongegrond verklaard in strafzaak met omvangrijke fraude

Op 13 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam in een besloten raadkamer uitspraak gedaan op een bezwaarschrift dat was ingediend door de verdachte tegen een dagvaarding van de officier van justitie. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.H. Peek, had bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding die hem opdroeg te verschijnen voor de meervoudige kamer van de rechtbank. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie geen rekening had gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals de eenvoudige fraude en het feit dat de schade door de verdachte was vergoed. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het bezwaarschrift te behandelen en dat de verdachte ontvankelijk was, aangezien het bezwaarschrift tijdig was ingediend.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoud van het bezwaarschrift en concludeerde dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan in redelijkheid kon worden genomen. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een ernstige fraudezaak met een omvang van circa € 900.000,00, gepleegd door de verdachte met een bijzondere maatschappelijke positie. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die door de verdediging waren aangevoerd niet voldoende waren om de vervolging onterecht te verklaren. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de verdediging niet had aangetoond dat er sprake was van daadwerkelijk gelijke zaken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond en verwees de zaak naar de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer. Deze beslissing werd genomen door de voorzitter mr. J.L.M. Boek en de rechters mrs. M.M. Koevoets en J. Holleman, in aanwezigheid van griffier mr. N. Flikkenschild.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996546-15
Raadkamernummer: 17/1198
Beslissing van de raadkamer van de rechtbank te Rotterdam op het op 7 april 2017 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
hierna te noemen: de verdachte,
raadsman mr. J.H. Peek, advocaat te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft, naast voormeld bezwaarschrift, gezien het dossier van de strafzaak met bovenvermeld parketnummer.
De rechtbank heeft in besloten raadkamer van 13 april 2017 gehoord de officier van justitie, mr. H.C. Vermaseren, de verdachte en zijn raadsman.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen de door de officier van justitie van het Functioneel Parket (hierna te noemen: de officier van justitie) uitgebrachte dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 13 april 2017, teneinde terecht te staan ter zake van het feit als vermeld in de dagvaarding. Van deze dagvaarding is een door de griffier voor fotokopie conform getekende fotokopie aan deze beslissing gehecht.
De verdediging heeft primair verzocht de verdachte buiten vervolging te stellen en daarmee het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om verzoeker buiten vervolging te stellen wegens herstelbare schending van de beginselen van een goede procesorde.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie bij haar beslissing tot vervolging van de verdachte geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak, te weten dat sprake is van eenvoudige fraude, dat het fraudebedrag mede is opgelopen doordat geen controle op de door de verdachte ingediende declaraties heeft plaatsgevonden door de gedupeerden, dat de door de verdachte veroorzaakte schade is vergoed, dat de officier van justitie niet inhoudelijk heeft willen overleggen over de mogelijkheid van buitengerechtelijke afdoening en dat zaken, gelijk aan de onderhavige zaak, door het openbaar ministerie wel buitengerechtelijk zijn afgedaan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de vervolgingsbeslissing vol kan toetsen.

Bevoegdheid

De rechtbank is bevoegd van het onderhavige bezwaarschrift kennis te nemen, nu het een bezwaarschrift betreft ter zake van een vanwege de officier van justitie bij het Functioneel Parket uitgebrachte dagvaarding om voor de meervoudige kamer in deze rechtbank te verschijnen.

Ontvankelijkheid

De verdachte is in zijn bezwaarschrift ontvankelijk, nu de dagvaarding op 1 april 2017 op de bij de wet voorgeschreven wijze aan hem is betekend en het bezwaarschrift op 7 april 2017, derhalve binnen de in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn, is ingediend.

Beoordeling van het bezwaarschrift

In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. Deze beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. De stelling van de raadsman dat de rechtbank de vervolgingsbeslissing in volle omvang kan toetsen vindt geen steun in het recht.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank dient in dit kader te beoordelen of sprake is van het uitzonderlijke geval, dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen, dat met de vervolging van de verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn [1] .
Naar het oordeel van de rechtbank is van zo een uitzonderlijk geval geen sprake.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat sprake is van een zeer ernstige fraudezaak, nu sprake is van een omvangrijke fraude (circa € 900.000,00), die is gepleegd gedurende enkele jaren door een verdachte met een bijzondere maatschappelijke positie. Dit blijkt uit het dossier en de verdachte heeft bekend deze fraude te hebben gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om de verdachte te vervolgen.
De door de verdediging in het bezwaarschrift genoemde omstandigheden doen niet aan dat oordeel af. Deze omstandigheden kunnen worden meegewogen bij - indien aan de orde - de bepaling van de strafmaat en maken niet dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot de vervolging van de verdachte heeft kunnen beslissen.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. De zaken die door de verdediging in dit kader zijn aangehaald zijn wellicht gelijksoortig, maar door de verdediging is niet aangetoond en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het gaat om - zoals vereist voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel - daadwerkelijk gelijke zaken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, gezien het voorhanden zijnde bewijsmateriaal, het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het tenlastegelegde geheel of gedeeltelijk bewezen zal verklaren en het openbaar ministerie alles in ogenschouw nemend niet lichtvaardig tot vervolging is overgegaan.
Het bezwaarschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaarthet bezwaarschrift
ongegrond;
-
verwijstde onderhavige zaak naar de openbare terechtzitting
van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 13 april 2017.
Deze beslissing is op 13 april 2017 gegeven in raadkamer van deze rechtbank door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en J. Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Flikkenschild, griffier.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280