ECLI:NL:RBROT:2017:329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
ROT 14/8110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering leefgeld op basis van niet-gebruikte opvang in het kader van de Bed, bad en brood-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw zonder verblijfstatus uit Burundi, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had verzocht om leefgeld en financiering voor opvang bij het Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt (ROS), maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor alternatieve opvang, aangezien eiseres gebruik kon maken van de aangeboden opvang in De Brug, die onderdeel uitmaakt van de bed, bad en brood-regeling. De rechtbank stelde vast dat de regeling als één pakket wordt aangeboden, wat adequate controle op de noodzaak van de verstrekkingen mogelijk maakt. Eiseres had eerder al een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres op de 'Decision on immediate measures' van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) niet kon slagen, omdat zij om persoonlijke redenen geen gebruik maakte van de aangeboden opvang. De rechtbank concludeerde dat verweerder de menselijke waardigheid van eiseres niet had aangetast en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/8110

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. J. Sprakel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Plaisier.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om leefgeld en financiering van een eventuele plaatsing in de opvang bij het Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt (ROS) afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J. Baks.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is, naar eigen zeggen, afkomstig uit Burundi en heeft geen verblijfstatus in Nederland. Verweerder heeft bij besluit van 19 maart 2013 met toepassing van artikel 20 van de Wet maatschappelijke opvang en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat eiseres in De Brug gebruik kan maken van de zogenaamde bed, bad en brood-regeling, waarbij eiseres kan slapen in een afgescheiden ruimte binnen de slaapzaal voor vrouwen. Het bezwaar tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 19 juli 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 5 augustus 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:6570) ongegrond verklaard. Eiseres heeft hangende het hoger beroep, dit beroep ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat haar inmiddels onderdak elders is geboden. Bij uitspraak van 8 juni 2016 (zaaknummer 14-5208 WMO) heeft de Centrale Raad van Beroep verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
1.2.
Omdat eiseres de door verweerder aangeboden opvang bij De Brug niet toereikend acht, heeft zij in januari 2014 De Brug verlaten. Bij brief van 8 mei 2014 heeft eiseres een verzoek om opvang buiten De Brug gedaan, waarbij zij als alternatief heeft verzocht dat het leefgeld wordt hersteld of dat eiseres wordt geplaatst bij het ROS indien daar een kamer vrijkomt, waarbij verweerder deze kamer dan dient te financieren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd. Daartoe is - samengevat - overwogen dat op grond van artikel 8 van het EVRM aan eiseres toegang is verleend tot de maatschappelijke opvang in De Brug. Het verblijf in De Brug houdt in een slaapplaats op een slaapzaal, iedere ochtend ontbijt/brood/beleg/koffie/thee, een openbaarvervoerkaart, een bedrag van € 10,00 en een avondmaaltijd. Dit is één pakket. Indien De Brug wordt verlaten kan geen aanspraak worden gemaakt op de afzonderen delen van het pakket. Verweerder stelt dat toelating tot De Brug de psychische en fysieke integriteit van eiseres niet schaadt. Daarbij wordt van belang geacht dat er in De Brug verbeteringen zijn aangebracht om het gevoel van veiligheid bij de bewoners te vergroten. Zo kan (kunnen) eiseres (en de andere vrouwen) beschikken over een sleutel van het slaapverblijf. Verder slaapt eiseres in De Brug in een afgescheiden ruimte, overeenkomstig het medisch advies. Nu verweerder de opvang in De Brug adequaat acht, stelt hij zich op het standpunt dat het verzoek om leefgeld van eiseres terecht is afgewezen en dat financiering van een kamer in het ROS niet van toepassing is. Daarbij is het verstrekken van leefgeld in strijd met de koppelingswetgeving. Nog daargelaten de vraag welke betekenis dient te worden toegekend aan de “Decision on immediate measures“ van 25 oktober 2013 van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), stelt verweerder dat eiseres ten tijde in dit geding van belang is opgevangen door vrienden en kennissen, zodat alleen daarom al geen sprake is van een situatie waarop de “Decision on immediate measures” betrekking heeft.
3. Eiseres stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat de voorwaarden die verweerder aan eiseres stelt een inbreuk zijn op artikel 8 van het EVRM. Omdat eiseres in verband met artikel 8 van het EVRM al leefgeld ontving, kan haar verzoek om het leefgeld te hervatten niet worden geweigerd met een beroep op de koppelingswetgeving. Eiseres stelt verder dat de “Decision on immediate measures” van het ECSR wel op haar van toepassing is, omdat het kunnen slapen op een bank bij kennissen de menselijke waardigheid niet beschermt.
4.1.
Gebleken is dat eiseres inmiddels wordt opgevangen bij het ROS. Ter beoordeling staat thans nog of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de periode van 8 mei 2014 tot en met 8 oktober 2014 geen recht had op leefgeld, omdat zij geen gebruik maakte van de haar aangeboden opvang in De Brug.
4.2.
De rechtbank heeft in de onder 1.1. genoemde uitspraak van 5 augustus 2014 het volgende geoordeeld:
“De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat op basis van de medische gegevens moet worden geconcludeerd dat in haar geval alleen een afsluitbare, exclusief voor haar toegankelijke ruimte, zoals een eigen slaapkamer, als een toereikende vorm van opvang wordt aangemerkt. In de brief van psychologe Tammes wordt gesproken over “een eigen ruimte”. De GGD-arts Spanjersberg adviseert “een eigen slaapkamer cq. een afgescheiden slaapruimte”. In de brief van 28 augustus 2012 van behandelend psychiater dr. Vinkers wordt vermeld dat het voor de klachten van eiseres belangrijk is dat zij in een rustiger omgeving kan worden opgevangen dan thans (in de huidige opvang, De Brug) het geval is. In zijn brief van 27 januari 2014 verklaart dr. Vinkers dat de angstklachten van eiseres zijn verergerd na de brand in de opvanglocatie. Uit deze stukken blijkt niet zonder meer dat de thans geboden opvang qua woonsituatie onvoldoende is. Eiseres kan in De Brug immers - conform het advies van de psychologe en de GGD-arts - beschikken over een eigen, afgescheiden ruimte in een afsluitbare slaapzaal.”
Door eiseres is niets aangevoerd op grond waarvan thans anders zou moeten worden geoordeeld. Verweerder heeft onderzocht of in de vrouwenslaapzaal verdergaande voorzieningen konden worden getroffen, waarmee eiseres zich geheel van haar kamergenoten kon afzonderen. Uit het oogpunt van brandveiligheid is daar echter van afgezien. Dit laat onverlet dat een medische noodzaak ontbrak om eiseres andere opvang dan in De Brug te bieden. Gelet hierop is de rechtbank onverminderd van oordeel dat de eiseres aangeboden opvang in De Brug gedurende de periode in geding toereikend was.
4.3.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat bij de zogenaamde bed, bad en brood-regeling opvang voorop staat. De bed, bad- en broodregeling wordt als één pakket aangeboden, zodat daarmee adequate controle op de noodzaak van de verstrekkingen mogelijk is. De rechtbank acht het op deze wijze voldoen aan de voor verweerder geldende maatschappelijke verplichtingen, bekostigd uit gemeenschapsgeld, niet in strijd met de wet- en regelgeving. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond dat verweerder in haar geval had moeten afwijken van deze vaste gedragslijn en haar, terwijl ze niet in De Brug werd opgevangen, leefgeld had moeten verstrekken.
4.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op de “Decision on immediate measures“ van 25 oktober 2013 van het ECSR niet kan slagen. Eiseres maakt om haar moverende redenen geen gebruik van de haar aangeboden toereikende opvang bij De Brug. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat verweerder de menselijke waardigheid heeft aangetast.
4.5.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.