ECLI:NL:RBROT:2017:317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
C/10/492862 / HA ZA 16-54
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelskoop en ontbinding van overeenkomst in het kader van bunkerolielevering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap INTERCONTINENTAL BUNKERING (ROTTERDAM) B.V. (hierna: IBR) en de gedaagden JIAHUA SHIPPING (HONG KONG) CO LTD en RED BOX ENERGY SERVICES B.V. over een koopovereenkomst voor de levering van bunkerolie. De procedure begon met een dagvaarding op 11 december 2015, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagden tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen en of IBR gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 26 januari 2015 tot stand is gekomen en dat de gedaagden niet tijdig de vereiste aanbetaling hebben gedaan. IBR vorderde schadevergoeding op basis van de ontbinding van de overeenkomst, die zij heeft ingeroepen op 28 augustus 2015. De rechtbank heeft geoordeeld dat Red Box in verzuim verkeerde, waardoor IBR de overeenkomst kon ontbinden. De rechtbank heeft de vorderingen tegen Jiahua afgewezen, omdat deze niet als partij bij de overeenkomst kan worden aangemerkt. De zaak is voorlopig aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door Red Box.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/492862 / HA ZA 16-54
Vonnis van 11 januari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERCONTINENTAL BUNKERING (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Capelle aan de IJssel,
eiseres,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
JIAHUA SHIPPING (HONG KONG) CO LTD,
gevestigd te Hong Kong, China,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RED BOX ENERGY SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. S. van Norden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna IBR, Jiahua en Red Box genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2015 met 22 producties, waaronder beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord met 5 producties;
  • het tussenvonnis van 16 maart 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de zittingsagenda van 4 mei 2016;
  • de akte overlegging producties van IBR met 8 producties;
  • de akte ten behoeve van de comparitie van partijen van IBR;
  • de akte naar aanleiding van de zittingsagenda van Jiahua en Red Box;
  • de pleitnotitie van de advocaten van IBR;
  • de pleitaantekeningen van de advocaten van Jiahua en Red Box;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juni 2016, met daaraan gehecht de brief van mr. Van Blaaderen namens IBR van 28 juni 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal en die van mr. Van Norden van 1 juli 2016 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Bij brief van 28 juni 2016 heeft mr. Van Blaaderen medegedeeld dat partijen geen schikking hebben getroffen en namens partijen vonnis gevraagd.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende betwist, alsmede op basis van in zoverre niet betwiste producties waarop beroep is gedaan staan tussen partijen de volgende feiten en omstandigheden vast.
2.1.
Jiahua is eigenaresse van de onder Nederlandse vlag varende zeeschepen ‘Red Zed I’ en ‘Red Zed II’. Red Box is de rompbevrachter van deze schepen.
In januari 2015 waren de beide schepen nog in aanbouw op een scheepswerf in China.
2.2.
Bij e-mail van 14 januari 2015 schreef Red Box onder meer het volgende aan IBR:
“Following our phone call we would like to receive your Fixed Forward Price in Singapore for the period between April 15th 2015 and May 15th 2015.
Vessel: Red Zed II – IMO number [nummer]
Product: IFO 380
Quantity: 2000 Metric Ton
Please let me know whether you require any additional information in order to make a quotation.”
2.3.
Bij e-mail van 26 januari 2015, 09:57 uur heeft IBR daarop gereageerd met onder meer de volgende bewoordingen:
“Many thanks your enquiry for which we are able to offer a FFP as per below:
M/V RED ZED II IMO [nummer]
2000 MT HS 380 RMG 380 s 3,5% at US $ 299,25 /MTD by barge, quantity to be lifted at once between 15 April – 15 May 2015
(specs a/p ISO 8217:2005(E)
2000 MT HS 380 x US $ 299,25 /MTD = US $ 598500,-; 50% to be paid 10 day’s prior to vessels ETA at Singapore. Balance amount within 21 days after delivery.
Delivery has to take place between 15 April and 15 May 2015
Supplier Chemoil
[..]
All our offers and arrangements are subject to our “General Terms and Conditions” filed at the registry of the District Court of Rotterdam.”
2.4.
Red Box heeft telefonisch het in de e-mail van 26 januari 2015, 09:57 uur vervatte aanbod op 26 januari 2015 aanvaard. Vervolgens heeft IBR per e-mail van dezelfde datum aan Red Box onder meer het volgende geschreven:
“BUNKER CONFIRMATION
We have pleasure in confirming following bunkernomination:
Ordernumber : 6118
Account : Master and/or owners M.V. “Red Zed II”
and Red Box Energy Services
Vessel : Red Zed II IMO-Nr [nummer]
Cust. Ref. : PO: please advise
Port/ETA : Singapore to be lifted in 1 lot between 15th April-15 May- Bunkers only
Quality : HS RMG380 S 3.5 %
Quantity : 2,000.000 MT
Price/US $ : 299.25 /MT Forward Fixed Price
Conditions : Dlvrd by barge
Suppliers : Chemoil
Agents : To be confirmed
Payment : CIA; 50% of total amount to paid 10 days prior to vessels ETA at Singapore.
Balance amount, 50%, to be paid latest 21 days after delivery.
[..]
All our offers and arrangements are subject to our General Terms and Conditions of Sale which are wellknown to your good selves. Also available on our website: www.bunkering.nl”
2.5.
Bij e-mail en brief van 26 januari 2015 heeft IBR haar algemene verkoopvoorwaarden (General Terms and Conditions of Sale, hierna: GTCS) aan Red Box toegezonden.
2.6.
IBR heeft op 26 januari 2015 2.000 mt bunkerolie ingekocht bij Chemoil International Pte. Ltd. te Singapore (hierna: Chemoil), eveneens onder ordernummer [ordernummer] , met dezelfde technische voorwaarden als in 2.3 weergegeven, maar tegen een prijs van US$ 288.00 per mt en met andere betalingsvoorwaarden.
2.7.
Bij e-mail van 7 april 2015 schreef IBR aan Red Box onder meer:
“De leverancier die de Red Zed II zal gaan leveren vraagt wanneer zij arriveert in Singapore.
Wij ontvangen graag een update, tevens dient er een agent aangesteld te worden die de coördinatie zal voeren tussen Chemoil en het schip.”.
Red Box reageerde daarop met onder meer:
“We have appointed S5 as our agent for the RED ZED II’s port call at Singapore.
Intention to have bunkered prior to loading
ETA Singapore 01/05/2015 agw/wp
Appointed agent: S5 Agency World”.
IBR antwoordde dat zij de leverancier dienovereenkomstig zou inlichten.
2.8.
Bij e-mail van 13 april 2015 stuurde IBR een factuur aan Red Box en verzocht zij om betaling. Die factuur is geadresseerd aan “Master and/or Owners M.V. “Red Zed II” [..] and red Box Energy Services B.V.”. In de factuur staat onder meer dat een bedrag van “US $ 299,250.00 Payable 10 days prior eta against receipt of this invoice to our account With Rabobank [..] latest value date 20th April 2015”.
Bij e-mails van 17 en 28 april 2015 informeerde IBR bij Bed Box naar de betaling onder die factuur.
Vervolgens deelde Red Box mede dat de ‘Red Zed II’ was vertraagd en pas later in Singapore zou aankomen.
Die factuur van IBR is onbetaald gebleven.
2.9.
Op verzoek van Red Box, wegens de vertraging van de ‘Red Zed II’, is de uitvoering van de onder 2.4 bedoelde overeenkomst vervolgens vier maal gewijzigd, waarbij het tijdvak voor aflevering werd doorgeschoven naar een ander tijdvak en de “Forward Fixed Price” enkele malen werd verhoogd. IBR heeft telkens met een “Revised Confirmation” en een “Bunker Confirmation” die wijzigingen bevestigd, telkens met dezelfde bewoordingen als de bevestiging van 26 januari 2015. Bovendien is in de vierde en laatste wijziging het te beleveren schip gewijzigd in de ‘Red Zed I’. Aldus is uiteindelijk op 11 augustus 2015 tussen IBR en Red Box overeengekomen dat de bunkerolie zou worden afgeleverd aan de ‘Red Zed I’ in Singapore tussen 30 augustus en 30 september 2015 tegen een prijs van US $ 338,00 per mt.
De op 11 augustus 2015 per e-mail door IBR aan Red Box verzonden “4th Revised Confirmation” luidt voor het overige hetzelfde als de in 2.4 aangehaalde bevestiging.
2.10.
Bij e-mail van 24 augustus 2015, 10:19 uur schreef IBR onder meer het volgende aan Red Box:
“De Red Zed I ligt op dit moment al in Batam.
Kun je aub aangeven wanneer zij gaat bunkeren?”.
Daarop antwoordde Red Box bij e-mail van 10:51 uur met onder meer:
“Vandaag en morgen zijn belangrijke operationele dagen en bepalen in hoge mate de bunker datum.
Ik hou je op de hoogte”.
Bij e-mail van 26 augustus 2015, 21:09 uur schreef Red Box onder meer het volgende aan IBR:
“Are you still reachable?
We have some significant last minute changes from client side we need to discuss”.
Daarop antwoordde IBR bij e-mail van 22:31 uur met onder meer het volgende:
“As per our telcon just now please let us know your exact lifting date tomorrow.
From a technical perspective; e vessel which normally burns RMG 380 does not have to lift 180 cst in order to avoid problems in colder conditions. Both products can and will not be stored on board of the vessel at a very low temperature.
Kindly note that a change from 380 cst to 180 cst will not release us from our contractual FFP obligation towards Chemoil.
If a change in product is necessary and possible please advise when we can expect our 50% pre-payment.”
Bij e-mail van 27 augustus 2015, 11:38 uur reageerde Red Box daarop met onder meer het volgende:
“Client decision has been postponed till tomorrow.
Keep you posted”
2.11.
Bij e-mail van 27 augustus, 12:10 uur stuurde IBR een factuur aan Red Box, geadresseerd aan “Master and/or Owners M.V. “Red Zed I” [..] and Red Box Energy Services B.V.” voor betaling van 50% van de bunkerolie ten bedrage van US $ 338.000,00 met als omschrijving “50% to be paid upon receipt of this invoice” en schreef zij onder meer het volgende aan Red Box:
“In anticipation terms of contract, please find herewith PDF invoice.
As agreed 50 pct cash in advance, balance to be paid after delivery.
Appreciate your remittance in full without any deduction on our Rabobank [..].
We kindly request you to forward us copy of your swift confirmation soonest.”.
Die factuur is onbetaald gebleven.
2.12.
Bij e-mail van 28 augustus 2015, 09:23 uur scheef IBR aan Red Box onder meer:
“Appreciate your payment details by return.”
2.13.
Op 28 augustus 2015 heeft Red Box 2.000 mt 180 cst bunkerolie besteld bij World Fuel Services te Singapore (hierna: WFS) ten behoeve van de ‘Red Zed I’, welke bestelling Red Box die dag bij e-mail van 16:45 uur aan WFS heeft bevestigd.
2.14.
Bij e-mail van eveneens 28 augustus 2015, 17:34 uur berichtte IBR het volgende aan Red Box:
“With reference to our various discussions via telephone, please note that unfortunately Mssrs Red Box Energy Services is breaching contract resulting in the cancellation of the bunker nomination no 6118 for mv RED ZED 1 in Singapore.
Vessel is scheduled to be supplied 30 Aug - 1 Sep 2015 and you have failed to make the 50% pre-payment (amounting USD 338,000.00) which is supposed to be in our bank account minimum 10 days prior to delivery date. After double checking again with your goodselves yesterday and just now, you confirm you still cannot arrange the payment for same amount before delivery. Taking this into consideration, we repeat that Red Energy Services Ltd is in breach of contract resulting in the cancellation of the bunker nomination 6118.
We regret to inform that we have no option but to charge the following cancellation fee, which is resulting from the hedge position for this bunker nomination, as originally placed on 26 January 2015 and wellknown to your goodselves.
Selling Price: USD 338.00 p/MT
MOPS 380cSt Spore today (=cancellation date): USD 222.46 p/MT
Cancellation charges: [USD 338.00 p/MT -/- USD 222.46 p/MT +/+ USD 5.00 p/MTj * 2000mt = USD 241.080,00
We will send our invoice accordingly.
Our GTC of Sale apply.”
2.15.
WFS heeft de partij bunkerolie die Red Box bij haar had besteld op 31 augustus 2015 afgeleverd aan de ‘Red Zed I’ te Singapore.
2.16.
Volgens een afdruk uit Bloomberg’s Vessel Tracking van 5 december 2015 (productie 27 van IBR) heeft de ‘Red Zed I’ vanaf 17 augustus 2015 de volgende havens aangedaan:
  • op 17 augustus 2015 arriveerde het schip op de Kabil Anchorage, eiland Batam, Indonesië; het vertrok daarvandaan op 19 augustus 2015 met bestemming Batu Ampar, eiland Batam, Indonesie;
  • op 19 augustus 2015 arriveerde het schip in Kabil, eiland Batam, Indonesië; het vertrok daarvandaan op 23 augustus 2015 met bestemming Batu Ampar, eiland Batam, Indonesië;
  • op 26 augustus 2015 arriveerde het schip in Kabil, eiland Batam, Indonesië; het vertrok daarvandaan op 30 augustus 2015 met bestemming Singapore;
  • op 30 augustus 2015 arriveerde het schip op de Singapore Eastern Anchorage, Singapore.

3.Het geschil

3.1.
IBR vordert veroordeling bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van Jiahua, subsidiair Red Box tot betaling aan IBR van:
1. een bedrag van US $ 241.080,00 te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 28 augustus 2015 tot de dag der algehele voldoening;
2. een bedrag van € 6.675,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
3. de kosten van dit geding, waaronder mede te begrijpen de kosten van de door IBR op 10 oktober 2015 ten laste van Red Box en Jiahua gelegde conservatoire beslagen van € 1.605,24 en advocatensalaris volgens Liquidatietarief en de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de dagtekening van het te wijzen vonnis, met bepaling dat bij niet tijdige betaling de wettelijke rente over de kosten verschuldigd wordt.
3.2.
IBR baseert deze vorderingen op de volgende stellingen.
3.2.1.
De onder 2.4 beschreven overeenkomst is een koopovereenkomst tussen IBR als verkoper en Jiahua, subsidiair Red Box als koper. Die koopovereenkomst is een aantal malen gewijzigd. Ingevolge het betalingsbeding “Payment: CIA; 50% of total amount to paid 10 days prior to vessels ETA at Singapore” in die koopovereenkomst diende vijftig procent van de koopprijs, derhalve US$ 338.000,00 te zijn betaald tien dagen voordat de ‘Red Zed I’ in Singapore zou aankomen. “ETA” is de in de (zee)scheepvaart gebruikelijke afkorting voor “estimated time of arrival”, de verwachte aankomstdatum.
3.2.2.
De ‘Red Zed I’ kwam op of omstreeks 30 augustus 2015 aan in Singapore. Daarom hadden gedaagden – ongeacht of zij wel of geen bericht van ETA aan IBR zouden afgeven – tien dagen eerder, dus uiterlijk op 20 augustus 2015 het bedrag van US$ 338.000,00 moeten betalen. Dat heeft geen van de gedaagden gedaan.
3.2.3.
Op 24 augustus 2015 vernam IBR dat de ‘Red Zed I’ op het eiland Batam was aangekomen, welk eiland aan de Straat van Singapore op ongeveer 20 kilometer afstand van Singapore ligt. Daarom heeft IBR toen aan Red Box om een ETA voor Singapore gevraagd. Gedaagden hebben die niet gegeven.
3.2.4.
Op 26 augustus 2015 vernam IBR van Chemoil, de partij die de partij van 2.000 mt bunkerolie in haar opdracht aan de ‘Red Zed I’ zou afleveren, dat het schip rond 30 augusus 2015 in Singapore zou aankomen en dat op de spotmarkt het bericht rond ging dat bunkerolie voor dat schip werd besteld. Desgevraagd gaven gedaagden ook toen geen ETA voor Singapore. Daaruit leidde IBR af dat gedaagden probeerden om onder de overeenkomst uit te komen. IBR heeft vervolgens haar factuur gestuurd voor 50% van de koopprijs. Ingevolge artikel 13.1 GTCS was die factuur onmiddellijk opeisbaar.
3.2.5.
Bij een telefoongesprek van 28 augustus 2015, rond 12:21 uur deelde ( [medewerker] van) Red Box aan IBR mee dat Red Box niet in staat was tijdig aan haar betalingsverplichting te voldoen. Tegelijkertijd kreeg IBR uit de markt bericht dat een andere bunkerleverancier opdracht had gekregen om praktisch dezelfde hoeveelheid bunkerolie af te leveren aan boord van de ‘Red Zed I’. Omdat Red Box had medegedeeld dat gedaagden hun verbintenissen onder de overeenkomst niet konden nakomen, heeft IBR eerst aan Red Box medegedeeld dat zij de overeenkomst wegens wanprestatie van gedaagden zou ontbinden (“cancellen”) en heeft zij de overeenkomst vervolgens met de e-mail van 28 augustus 2015, 17:34 uur ontbonden. IBR was tot ontbinding gerechtigd op grond van zowel artikel 7.10 en 13.7 van de GTCS als het toepasselijke Nederlandse recht.
3.2.6.
IBR heeft als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen van gedaagden onder de overeenkomst, dan wel van de ontbinding schade geleden. De schade bestaat uit het verschil tussen de contractueel overeengekomen prijs (US$ 338 per mt) en de marktwaarde op het moment van ontbinding (US$ 222,46 per mt op 28 augustus 2015). Omdat een hoeveelheid van 2.000 mt bunkers was besteld, bedraagt de schade US$ 241.080.
3.2.7.
Omdat sprake is van een handelsovereenkomst, zijn gedaagden de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW verschuldigd over de schadevergoeding.
3.2.8.
IBR heeft kosten moeten maken in verband met het ontbinden van de overeenkomst en het sturen van sommaties. Daarom heeft zij aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het Besluit butengerechteijke kosten begroot op € 6.675,00.
3.3.
Jiahua en Red Box voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusies strekken – kort gezegd – tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van IBR in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.4.
Daartoe voeren gedaagden het volgende aan.
3.4.1.
Slechts Red Box is partij bij de overeenkomst met IBR. Jiahua staat buiten de overeenkomst tussen IBR en Red Box, Jiahua is niet vertegenwoordigd bij die overeenkomst. Jiahua is geen schuldenaar van IBR (geworden). Daarom dienen de vorderingen tegen Jiahua te worden afgewezen.
3.4.2.
Op grond van het betalingsbeding in de overeenkomst diende Red Box pas tien dagen voordat het schip zou gaan bunkeren in Singapore een bericht aan IBR te geven. Op basis van het overeengekomen aflevertijdvak diende de bunkerolie uiterlijk op 30 september 2015 te worden afgenomen en diende 50% van de koopprijs uiterlijk tien dagen voorafgaande aan de levering te worden betaald, derhalve uiterlijk op 20 september 2015. Op het moment van de verzending van de factuur, 27 augustus 2015, was de afleverdatum nog niet bekend en was het bedrag van de factuur nog niet opeisbaar. Op het moment van de ontbinding door IBR, 28 augustus 2015, was daarom geen sprake van een tekortkoming van Red Box, laat staan van verzuim.
3.4.3.
Voor zover Red Box wel tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de bunkerovereenkomst, was IBR niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden, omdat zij Red Box niet in gebreke heeft gesteld en Red Box op het moment van de ontbindingsverklaring dus niet in verzuim was.
3.4.4.
Bij de begroting van voor vergoeding in aanmerking komende schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de hypothetische situatie dat partijen de overeenkomst zouden zijn nagekomen en de werkelijke situatie met de gestelde wanprestatie van Red Box. In de hypothetische situatie zou IBR winst hebben gemaakt van US$ 38.000,00. Wegens de ontbinding heeft IBR geen winst gemaakt, zodat de voor vergoeding in aanmerking komende schade hooguit US$ 38.000,00 beloopt.
3.5.
Op deze en overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid; toepasselijk recht

4.1.
Er is sprake van een internationaal geval, omdat IBR en Red Box in Nederland zijn gevestigd en Jiahua in Hong Kong, China, de overeenkomst voorziet in de leverantie van scheepsbrandstoffen (bunkerolie) in Singapore en de zaak bij een gerecht in Nederland aanhangig is. Derhalve dient de rechtbank eerst haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te onderzoeken.
4.2.
Gezien de vestigingsplaatsen van IBR en Red Box, de datum waarop de dagvaarding is uitgebracht en de aard van de vorderingen in de hoofdzaak, namelijk vorderingen in een burgerlijke of handelszaak, dienen de vorderingen te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo). Partijen gaan daar ook van uit.
Ingevolge artikel 4 van de toepasselijke Brussel Ibis-Vo heeft de rechter in Nederland rechtsmacht ten aanzien van de vordering tegen de gedaagde Red Box. Deze rechtbank is wat die vordering betreft bevoegd op grond van de nationale regeling van artikel 99 lid 1 Rv.
De Brussel Ibis-Vo geldt niet ten aanzien van Jiahua. Ingevolge artikel 7 Rv is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de vordering tegen Jiahua, nu IBR aan de vordering tegen Jiahua dezelfde feitelijke stellingen ten grondslag legt als aan die tegen Red Box.
Een en ander is tussen partijen ook niet in geschil.
4.3.
Op de comparitie hebben partijen eenstemmig verklaard dat Nederlands recht op hun rechtsverhoudingen van toepassing is.
4.4.
IBR vordert vergoeding van de door haar als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst geleden schade.
Tussen partijen staat vast, zoals hiervoor onder 2.4 vermeld, dat op 26 januari 2015 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de levering van 2.000 mt bunkerolie aan de ‘Red Zed II’ in Singapore tegen betaling van een bepaalde prijs in een bepaald tijdvak. Tussen IBR en Red Box is nader overeengekomen dat de bunkerolie zou worden afgeleverd aan de ‘Red Zed I’ in het tijdvak 30 augustus tot en met 30 september 2015 voor de prijs van US$ 338,00 per mt.
Jiahua
4.5.
Partijen twisten over de vraag wie als partijen bij die overeenkomst dienen te worden aangemerkt en hoe die overeenkomst dient te worden gekwalificeerd.
IBR stelt dat Jiahua als koper partij is bij die overeenkomst. Jiahua betwist die stelling gemotiveerd. Zij voert aan dat Red Box haar niet heeft kunnen vertegenwoordigen.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
De vraag of Jiahua als de contractuele wederpartij van IBR bij de overeenkomst moet worden aangemerkt dient te worden beantwoord aan de hand van de volgende maatstaven.
De in artikel 3:33 en artikel 3:35 BW bepaalde wils-/vertrouwensleer, volgens welke een rechtshandeling tot stand kan komen, hetzij door de op die rechtshandeling gerichte, naar buiten toe bekend gemaakte wil van de handelende persoon (art. 3:33 BW), hetzij, indien wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen, door het gerechtvaardigd vertrouwen van de geadresseerde op een verklaring of gedraging van de handelende persoon (art. 3:35 BW).
In het arrest HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 - Kribbebijter heeft de Hoge Raad als maatstaf gegeven “dat het antwoord op de vraag of iemand anders jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.” In het arrest HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284 - Wiggers/Makelaardij Sneek heeft de Hoge Raad in aanvulling daarop overwogen dat “tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden”.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat Jiahua zelf enige betrokkenheid bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gehad. Uit de stellingen van partijen volgt dat slechts IBR en Red Box daarbij betrokken waren. Voor de beoordeling van belang zijnde gedragingen van Jiahua zijn dus niet aan de orde.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan IBR redelijkerwijs mocht aannemen dat Red Box (niet voor zichzelf, maar) als vertegenwoordiger van Jiahua optrad zijn evenmin gesteld of gebleken. De enkele omstandigheid dat Jiahua de eigenaar is van de ‘Red Zed I’ en de ‘Red Zed II’ en Red Box niet, levert niet zodanige omstandigheid op.
Red Box, die erkent de rompbevrachter van de beide schepen te zijn, zal bij de aankoop van bunkerolie voor de schepen in beginsel voor zichzelf optreden. Bij rompbevrachting ligt, immers, de exploitatie van het schip niet in handen van de (bloot) eigenaar, maar van de rompbevrachter.
In haar bevestiging per e-mail aan Red Box van 26 januari 2015 (zie 2.4) schreef IBR onder meer “Account: Master and/or owners M.V. “Red Zed II”. Weliswaar kwalificeert Jiahua als bloot eigenaar als “owner” van dat schip, maar in het spraakgebruik in de (zee)scheepvaart is het begrip “owners” ruimer dan slechts de (juridische) eigenaar en wordt het ook gebruikt voor een rompbevrachter.
Gesteld al dat met “owners” Jiahua zou zijn bedoeld, dan is die enkele omstandigheid niet voldoende om Jiahua als contractspartij gebonden te doen zijn, omdat Jiahua aanvoert dat Red Box niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen en gesteld noch gebleken is dat Jiahua die bevestiging onder ogen heeft gehad en vervolgens heeft nagelaten IBR erop te attenderen dat Red Box niet tot haar vertegenwoordiging bevoegd was.
De toepasselijkheid van de GTCS van IBR op de rechtsverhouding tussen IBR en Red Box – waarover hieronder meer – maakt het vorenstaande niet anders. De enkele omstandigheid dat Red Box in de GTCS zou hebben aanvaard dat de eigenaar van het te beleveren schip hoofdelijk aansprakelijk wordt tot betaling van de koopprijs of van schadevergoeding, brengt nog niet mee dat IBR daarom (al dan niet als contractspartij) schuldenaar van IBR is geworden, omdat Jiahua aanvoert dat Red Box niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen en gesteld noch gebleken is dat Jiahua die GTCS onder ogen heeft gehad en vervolgens heeft nagelaten IBR erop te attenderen dat Red Box niet tot haar vertegenwoordiging bevoegd was.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het oordeel kunnen dragen dat Jiahua partij is geworden bij de overeenkomst van 26 januari 2015, of schuldenaar van IBR onder die overeenkomst is geworden.
4.8.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan Jiahua (wel) moet worden aangemerkt als partij bij (een of meer van) de nadere overeenkomsten, waarbij de overeenkomst van 26 januari 2015 gewijzigd werd, zijn evenmin gesteld of gebleken.
4.9.
Nu IBR haar vorderingen uitsluitend baseert op (ontbinding van) de overeenkomst van 26 januari 2015, zoals gewijzigd bij de nadere overeenkomsten, is derhalve geen grond voor schuldenaarschap van Jiahua ten opzichte van IBR. Daarop stuiten de vorderingen tegen Jiahua af.
4.10.
Daarom zal de rechtbank de vorderingen tegen Jiahua bij het eindvonnis afwijzen, maar deze voorlopig aanhouden.
Ook de beslissing over de proceskosten zal de rechtbank tot het eindvonnis aanhouden.
Red Box
4.11.
Bij de beantwoording van de vraag of Red Box als wederpartij van IBR dient te worden aangemerkt gelden eveneens de onder 4.6 genoemde maatstaven.
4.12.
Voor zover Red Box met haar beroep op een bemiddelingsovereenkomst betoogt dat zij niet voor zichzelf heeft gecontracteerd, verwerpt de rechtbank dat betoog. Uit de in 2.2 tot en met 2.9 beschreven gang van zaken tussen IBR en Red Box, de herhaalde vermelding in de bevestigingen van laatstgenoemde als (een van de) partij(en) voor wier rekening de bunkerolie werd besteld en de omstandigheid dat Red Box nimmer tegen die tenaamstelling bezwaar heeft gemaakt, is duidelijk dat Red Box als de wederpartij van IBR dient te worden aangemerkt.
Voor zover Red Box met haar beroep op een bemiddelingsovereenkomst betoogt dat IBR niet voor zichzelf heeft gecontracteerd, verwerpt de rechtbank dat beroep eveneens. De omstandigheid dat IBR de bunkerolie niet zelf aan het betreffende schip zou afleveren, maar dat door Chemoil zou laten doen, in welk kader IBR in haar aanbod (zie 2.3) en haar herhaalde bevestigingen (zie 2.4 en 2.9) deze als “suppliers” aanduidde, merkt de rechtbank niet aan als een aanwijzing dat IBR niet voor zichzelf contracteerde. Het aanbod van IBR en de bevestigingen laten zich immers niet anders lezen dan dat IBR voor zichzelf contracteert, nu daarin geen enkele verwijzing naar een opdrachtgever of het optreden als vertegenwoordiger voorkomt, terwijl de omstandigheid dat IBR daarin Chemoil als “suppliers” aanduidde (en niet als bij voorbeeld “sellers”) veeleer aangeeft dat Chemoil als haar uitvoeringshulp zou fungeren dan dat IBR namens of voor rekening van Chemoil handelde. Andere feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat IBR niet beoogde zichzelf te binden, zijn gesteld noch gebleken.
4.13.
Gezien de gang van zaken als beschreven in 2.2, 2.3 en 2.4, kwalificeert de rechtbank de overeenkomst van 26 januari 2015 en de daarop gebaseerde nadere overeenkomsten als een koopovereenkomst. Immers, in die overeenkomst wordt tegen de toezegging van betaling van een bepaalde prijs de aflevering van een bepaalde hoeveelheid bunkerolie toegezegd.
Feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat tussen IBR en Red Box een bemiddelingsovereenkomst is gesloten, zoals Red Box heeft betoogd, zijn, gezien de beoordeling van de rechtsverhouding tussen IBR en Jiahua en hetgeen in 4.12 is overwogen, niet gesteld of gebleken.
4.14.
Tussen IBR en Red Box is sedert de comparitie niet langer in dispuut dat de GTCS van IBR van toepassing zijn op de koopovereenkomst tussen deze partijen.
4.15.
Zoals gezegd, vordert IBR vergoeding van de door haar als gevolg van de ontbinding geleden schade. De maatstaf daarvoor is te vinden in artikel 6:277 BW: indien een overeenkomst geheel of gedeeltelijk wordt ontbonden, is de partij wier tekortkoming de grond voor de ontbinding opleverde en aan wie de tekortkoming kan worden toegerekend, verplicht de schade te vergoeden die door de ontbinding is ontstaan.
IBR verwijt Red Box dat zij haar betalingsverbintenis niet is nagekomen.
4.16.
Partijen twisten over de uitleg van het betalingsbeding in de overeenkomst. Dat beding luidt (vanaf de aanbieding van IBR bij e-mail van 26 januari 2015 tot en met de 4th Revised Confirmation van 11 augustus 2015): “Payment: CIA; 50% of total amount to [be] paid 10 days prior to vessels ETA at Singapore. Balance amount, 50%, to be paid latest 21 days after delivery.”.
Partijen zijn het er over eens dat met “CIA” bedoeld wordt: cash in advance. Red Box diende derhalve de helft van de koopprijs vooruit te betalen.
Volgens IBR diende Red Box ingevolge dat beding tien dagen voor de “ETA” van de ‘Red Zed I’ in Singapore 50% van de koopprijs te voldoen. Volgens Red Box behelst het beding dat de helft van de koopprijs tien dagen voor de (aangekondigde) datum van aflevering van de bunkerolie betaald zou moeten worden. Met name de strekking van het begrip “ETA” houdt partijen verdeeld. IBR betoogt dat daarmee de geschatte aankomstdatum van het schip wordt bedoeld, Red Box betoogt dat het gaat om de geschatte datum van aflevering van de bunkerolie.
4.17.
Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld.
Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten
Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft.
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan.
Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van, maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht.
4.18.
Zowel IBR als Red Box mogen, als in de branche van de (zee)scheepvaart actieve partijen, geacht worden de in de (zee)scheepvaart gebruikelijke afkortingen te kennen.
Gesteld noch gebleken is dat (een van) partijen ter zijde werd(en) gestaan door een of meer deskundigen.
4.19.
In de (zee)scheepvaartbranche wordt met de afkorting “ETA” gebruikelijk bedoeld: “estimated time of arrival”, geschatte datum van aankomst van het schip. Het ligt in de rede, te meer nu geen van de partijen iets heeft gesteld over verklaringen of gedragingen van (een van) partijen die op een ander gebruik van die afkorting duiden, dat partijen de afkorting “ETA” in de gebruikelijke zin hebben gebezigd. In de onderhavige clausule “Payment: CIA; 50% of total amount to [be] paid 10 days prior to vessels ETA at Singapore”, waarbij het betreffende schip eerder in de bevestiging is genoemd, leveren de woorden “estimated time of arrival” een zinnige bepaling op: 50% van de koopprijs dient te worden betaald 10 dagen voor de geschatte aankomstdatum van het schip in Singapore.
In de bevestiging van IBR per e-mail van 26 januari 2015 (tot en met de 4th Revised Confirmation van 11 augustus 2015) staat het begrip “ETA” nogmaals vermeld, en wel in: “Port/ETA : Singapore to be lifted in 1 lot between 15th April-15 May- Bunkers only”. Aan Red Box kan worden toegegeven dat “ETA” in die context wellicht op de datum van aflevering van de bunkerolie duidt. Echter, waar “ETA” een algemeen gebruikte afkorting vormt, ligt het niet in de rede in deze overeenkomst een andere uitleg aan die afkorting toe te kennen dan de gebruikelijke, zeker niet in het geval waarin “ETA” voor de eerste keer in de tekst wordt gebezigd (“Payment: CIA; 50% of total amount to [be] paid 10 days prior to vessels ETA at Singapore”).
Het beding houdt derhalve in dat Red Box de helft van de koopprijs vooruit diende te betalen tien dagen vóór de geschatte aankomstdatum van het schip ‘Red Zed I’ in Singapore.
4.20.
Het ligt in de rede dat Red Box die uitleg ook zo heeft begrepen, omdat, toen IBR bij e-mail van 7 april 2015 schreef: “de leverancier die de Red Zed II zal gaan leveren vraagt wanneer zij arriveert in Singapore”, Red Box bij e-mail van 10 april 2015 antwoordde: “ETA Singapore 01/05/2015”. (zie 2.7). De toevoeging “agw/wp”, dat in de (zee)scheepvaart gebruikelijk staat voor “all going well/weather permitting”, maakt dat niet anders.
4.21.
Feiten of omstandigheden die duiden op de door Red Box voorgestane uitleg van het begrip “ETA” zijn gesteld noch gebleken. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een bewijsaanbod van zodanige feiten of omstandigheden.
4.22.
De conclusie is dat Red Box de helft van de koopprijs aan IBR vooruit diende te betalen, en wel tien dagen voor de geschatte aankomstdatum van de ‘Red Zed I’ in Singapore.
4.23.
Met haar mededeling per e-mail van 28 augustus 2015, 17:34 uur (zie 2.14) heeft IBR de koopovereenkomst ontbonden wegens wanprestatie van Red Box erin bestaande dat deze in verzuim was met de betaling van de eerste helft van de koopprijs. IBR beroept zich voor die ontbinding op de artikelen 7.10 en 13.7 van haar GTCS.
4.24.
Met die mededeling heeft IBR de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden in de zin van artikel 6:265 e.v. BW.
Nu de nakoming door Red Box niet blijvend onmogelijk was – Red Box kon haar betalingsverbintenis nog nakomen – diende op grond van het tweede lid van die wetsbepaling ten tijde van het verrichten van de ontbindingshandeling sprake te zijn van verzuim van Red Box zoals bedoeld in artikel 6:81 tot en met 6:83 BW, tenzij in de GTCS anders is bepaald. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst of op grond van de artikelen 7.10 en 13.7 van de GTCS ontbinding ook zonder verzuim aan de zijde van Red Box mogelijk is.
4.25.
Artikel 7.10 van de GTCS luidt als volgt:
“If the Customer should be in default, wholly or partly, to take delivery of the Marine Bunker Oil, by which also to be understood failure to take delivery at the time stipulated and at the place and in the way agreed upon, the Company shall be entitled to cancel the contract in whole or in part, in Company's option, without notice of default being required, the Company in such a case being empowered to claim damages from the Customer which it will have sustained in the relevant case; the Company shall be entitled in such cases to store the Marine Bunker Oil not accepted on account and at the risk of the Customer.”.
Artikel 13.7 van de GTCS luidt als volgt:
“Without prejudice to any right or remedies available to the Company, in case of non-payment or the non-providing of security when so required, the Company shall be empowered at all times to terminate any or all contracts between the parties with immediate effect, and the Company shall not be held liable to the party defaulting on payment for any loss, damage, delay, inconvenience or cost caused to the party defaulting on payment or any other party by reason of such termination. The party in default of payment shall render the Company harmless for such loss, damage, delay or inconvenience or costs as aforesaid.”
Artikel 7.10 betreft niet de situatie dat de koper niet (tijdig) betaalt, maar die waarin de koper de gekochte bunkerolie niet afneemt. Gesteld noch gebleken is dat zodanige situatie zich voordeed toen IBR de overeenkomst ontbond op 28 augustus 2015 om 17:34 uur. Ook indien IBR op dat tijdstip goede grond had om aan te nemen dat Red Box de bunkerolie voor de ‘Red Zed I’ bestelde bij een derde, zoals IBR stelt, levert dat niet een situatie als voorzien in artikel 7.10 van de GTCS op. Immers, het enkele kopen van bunkerolie voor de ‘Red Zed I’ bij een derde zonder meer betekent niet dat Red Box de van IBR gekochte partij bunkerolie niet kan of zal afnemen, Red Box heeft nog de mogelijkheid om de overeenkomst met IBR na te komen en wanprestatie te plegen onder de overeenkomst met die derde.
Het beroep op artikel 7.10 van de GTCS baat IBR derhalve niet.
Artikel 13.7 van de GTCS ziet op de situatie dat de koper niet (tijdig) betaalt of geen zekerheid voor betaling stelt wanneer dat wordt verzocht. De laatstbedoelde situatie doet zich hier niet voor. De eerstbedoelde situatie is, gezien de bewoordingen “defaulting on payment” en “in default of payment”, beperkt tot de situatie waarin de koper in verzuim is met de betaling. Artikel 13.7 voorziet derhalve in een mogelijkheid om de overeenkomst te beëindigen in dezelfde situatie als waarin artikel 6:265 BW voorziet in de mogelijkheid tot ontbinden. IBR heeft, zo blijkt uit haar processuele opstelling, gekozen voor ontbinding van de overeenkomst.
De conclusie is dat het beroep van IBR op de artikelen 7.10 en 13.7 van de GTCS haar niet baat.
4.26.
Derhalve dient te worden onderzocht of Red Box in verzuim verkeerde, in de zin van artikel 6:81 tot en met 6:83 BW, toen IBR de overeenkomst bij e-mail van 28 augustus 2015, 17:34 uur ontbond. Stelplicht en – bij voldoende betwisting – bewijslast daarvan rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op IBR.
Omdat Red Box niet heeft gesteld dat en waarom het (eventuele) verzuim niet aan haar kon worden toegerekend, behoeft dat element verder geen behandeling
4.27.
In het algemeen komt een partij eerst in verzuim te verkeren ten aanzien van de nakoming van een verbintenis wanneer die verbintenis opeisbaar is geworden (artikel 6:81 BW).
Nu Red Box haar betalingsverbintenis nog kon nakomen, diende op grond van artikel 6:82 BW in beginsel een ingebrekestelling plaats te vinden na het opeisbaar worden van de vordering, tenzij sprake was van een fatale termijn voor de nakoming of van een mededeling of gedraging van Red Box waaruit IBR moest afleiden dat deze niet (tijdig) zou betalen (artikel 6:83 BW).
4.28.
Tussen partijen is niet in geschil dat IBR Red Box niet in gebreke heeft gesteld.
4.29.
IBR stelt dat voor de vooruitbetaling van de eerste helft van de koopprijs een fatale termijn, in de zin van artikel 6:83 aanhef en onder a BW, gold van tien dagen voor de “ETA”, de geschatte aankomstdatum van de ‘Red Zed I’ in Singapore.
De rechtbank volgt IBR in dat betoog, maar stelt vast dat geen concrete “ETA” voorligt. Tussen partijen staat niet vast op welke datum de ‘Red Zed I’ in Singapore werd verwacht. Gesteld noch gebleken is dat aan IBR of haar uitvoeringshulp in Singapore, Chemoil, een “ETA” voor het schip is medegedeeld.
Bij gebreke van het geven van een “ETA” is de termijn van tien dagen vóór de “ETA” in beginsel niet gaan lopen.
4.30.
IBR stelt nog wel dat [medewerker] van IBR haar bij een telefoongesprek van 27 augustus 2015 om 11:42 uur heeft medegedeeld dat de ‘Red Zed I’ op 31 augustus 2015 in Singapore werd verwacht, maar Red Box betwist dat zij die mededeling heeft gedaan.
De rechtbank gaat daaraan voorbij om de volgende redenen. IBR heeft zodanige mededeling van een “ETA” niet gesubstantieerd. Ter comparitie (pleitnotitie nrs. 5, 16 en 17) stelt IBR dat Red Box (ten onrechte) naliet een “ETA” op te geven (terwijl Red Box al geweten moet hebben dat de ‘Red Zed I’ op 30 of 31 augustus 2015 in Singapore zou aankomen). De gestelde mededeling van de “ETA” spoort niet met de vier minuten daarvóór verzonden e-mail van Red Box van 27 augustus 2015, 11:38 uur (zie 2.10). Aan zodanige mededeling wordt niet gerefereerd in de e-mail van IBR van 27 augustus 2015, 12:10 uur, waarbij IBR haar factuur voor de eerste helft van de koopprijs aan Red Box toestuurde (zie 2.11) en evenmin in de e-mail van IBR van 28 augustus 2015, 17:34 uur waarin de overeenkomst werd ontbonden (en waarin de mededeling dat Red Box niet kan betalen als reden voor ontbinding wordt genoemd).
De rechtbank blijft er dus bij dat geen “ETA” is gegeven.
4.31.
IBR verwijt Red Box dat deze niet (tijdig) een “ETA” heeft gegeven.
Weliswaar had van Red Box, gezien de herhaalde vermelding van het begrip “ETA” in de koopovereenkomst en gelet op de omstandigheid dat zijzelf als rompbevrachter het schip exploiteerde, mogen worden verwacht dat zij een “ETA” aan IBR zou geven, maar de enkele omstandigheid dat Red Box dat niet heeft gedaan brengt niet mee dat Red Box daarom in verzuim is geraakt ten aanzien van haar betalingsverbintenis van de eerste helft van de koopprijs
Voorts is het onzeker op welk moment voor Red Box de verplichting ontstond om een “ETA” aan IBR te geven. Red Box voert aan dat zij vóór het einde van de middag van 28 augustus 2015 niet wist of de bevrachter het schip langs Singapore zou laten varen en dat, toen zij dat wel wist, IBR de overeenkomst al had ontbonden.
4.32.
Uit het overzicht van Bloomberg (zie 2.16) blijkt dat de ‘Red Zed I’ op 30 augustus 2015 in Singapore is aangekomen. Red Box heeft die aankomstdatum niet gemotiveerd bestreden. Daarom gaat de rechtbank van die datum uit als de werkelijke aankomstdatum van het schip in Singapore.
4.33.
IBR betoogt op basis van de aanwezigheid van de ‘Red Zed I’ op het eiland Batam, dat vlakbij Singapore ligt, en de omstandigheid dat zij van Chemoil had vernomen dat het schip op 30 of 31 augustus 2015 in Singapore zou aankomen, dat de “ETA” voor de ‘Red Zed I’ 30 of 31 augustus 2015 was, zodat Red Box de helft van de koopprijs tien dagen daarvóór had moeten betalen.
Red Box betoogt dat zij, wegens het uitblijven van concrete instructies van de bevrachter van het schip, tot het einde van de middag van 28 augustus 2015 niet wist of het schip naar Singapore zou gaan. Derhalve was de termijn van tien dagen nog niet gaan lopen. Dat was geen probleem, omdat de aflevering van de bunkerolie in het tijdvak van 30 augustus 2015 tot 30 september was voorzien.
4.34.
Uit de bewoordingen van het betalingsbeding, waarbij de betalingstermijn van tien dagen niet is gekoppeld aan de werkelijke aankomstdatum van de ‘Red Zed I’, maar aan de “ETA” van het schip, vloeit voort dat de ingangsdatum van die termijn niet (achteraf) aan de hand van de werkelijke aankomstdatum, 30 augustus 2015, kan worden bepaald.
Bovendien valt niet uit te sluiten dat Red Box inderdaad tot in de namiddag van 28 augustus 2015 geen instructies van haar bevrachter had ontvangen en dat het schip inderdaad zonder zodanige instructies voorlopig niet naar Singapore zou gaan, zodat tot op dat tijdstip geen verplichting voor Red Box ontstond om een “ETA” aan IBR te geven.
Daarom is de eerste helft van de koopprijs niet zonder meer tien dagen vóór de werkelijke aankomstdatum van de ‘Red Zed I’ in Singapore opeisbaar geworden. Evenmin is Red Box dus in verzuim geraakt door de enkele omstandigheid dat de ‘Red Zed I’ op 30 augustus 2015 in Singapore is aangekomen en Red Box de eerste helft van de koopprijs niet tien dagen eerder had betaald.
4.35.
Uiteraard geldt de werkelijke aankomstdatum wel als datum waarop Red Box de eerste helft van de koopprijs zou hebben moeten betalen. De strekking van het betalingsbeding houdt immers in dat vóór aankomst van het schip zal worden betaald en het moment van geven van de schatting van de aankomstdatum ligt immers steeds vóór de werkelijke aankomstdatum. Echter, voordat de ‘Red Zed I’ op 30 augustus 2015 in Singapore aankwam, had IBR de koopovereenkomst al op 28 augustus 2015 om 17:34 uur wegens wanprestatie van Red Box ontbonden.
4.36.
De rechtbank concludeert dat het beroep op een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW derhalve niet opgaat.
4.37.
IBR stelt dat zij uit mededelingen en gedragingen van Red Box heeft mogen afleiden dat deze haar betalingsverbintenis niet zou nakomen, zodat Red Box daarom in verzuim is komen te verkeren. In dat kader stelt IBR het volgende.
  • a) [medewerker] van Red Box heeft tijdens telefoongesprekken rond het middaguur op 28 augustus 2015 medegedeeld dat Red Box de eerste helft van de koopprijs, waarvoor toen de factuur al bij Red Box voorlag, niet kon betalen.
  • b) De geruchten uit de markt dat Red Box de voor de ‘Red Zed I’ benodigde bunkerolie bij een derde bestelde heeft [medewerker] op 28 augustus 2015 aan IBR telefonisch bevestigd.
  • c) De combinatie van het vanaf april 2015 telkens uitstellen van de aflevering, het niet opgeven van een “ETA” voor de ‘Red Zed I’ in augustus terwijl het schip al in Batam was gesignaleerd, het in augustus vragen van offertes bij een of meer andere leveranciers in Singapore en het zelfs nog rond het middaguur van 28 augustus niet bevestigen dat de eerste helft van de kooprijs zou worden betaald, levert eveneens zodanige mededeling op.
IBR heeft overzichten overgelegd van telefoonverbindingen op 28 augustus 2015 tussen nummers van haar en nummers van Red Box. IBR heeft bewijs aangeboden van de telefonische mededeling van [medewerker] dat Red Box niet kon en zou betalen en van het informeren door Red Box naar aankoop van bunkerolie bij derden in Singapore.
Red Box betwist niet dat op 28 augustus 2015 diverse telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen [medewerker] en personen van IBR. Red Box betwist dat [medewerker] heeft medegedeeld dat Red Box de eerste helft van de koopprijs niet kon of zou betalen. Red Box voert aan dat [medewerker] heeft gesteld dat Red Box op vrijdag 28 augustus niet kon betalen, maar dat zij dat op de volgende maandag zou kunnen doen. Nadat IBR op 28 augustus rond 12:18 uur (Nederlandse tijd) telefonisch had medegedeeld dat zij de overeenkomst zou ontbinden, heeft Red Box de bunkerolie bij WFS besteld, niet eerder. Aldus Red Box.
4.38.
Ingevolge de artikelen 6:80 lid 1 aanhef en onder b BW en 6:83 aanhef en onder c BW doet het geven van een mededeling van de schuldenaar dat hij in de nakoming tekort zal schieten het verzuim intreden reeds voordat de vordering opeisbaar is.
4.39.
Het enkele bestellen van voor de ‘Red Zed I’ bestemde bunkerolie bij een andere leverancier, levert op zichzelf nog geen mededeling (of gedraging) op dat Red Box ten opzichte van IBR niet zou nakomen als bedoeld in de artikelen 6:80 en 6:83 BW. Zodanige bestelling houdt niet in dat Red Box de overeenkomst met IBR niet zou nakomen, omdat Red Box evengoed kan besluiten de bij de derde bestelde bunkerolie niet af te nemen.
Dat wordt anders wanneer Red Box daadwerkelijk bij een andere leverancier de bunkerolie gaat afnemen, want dan kan zij de koopovereenkomst met IBR niet meer behoorlijk nakomen, omdat het schip niet beide partijen bunkerolie kan innemen. Echter, tussen partijen is niet in geschil dat WFS pas op maandag 31 augustus 2015 de bunkerolie aan de ‘Red Zed I’ heeft afgeleverd, nadat IBR de overeenkomst in de namiddag van 28 augustus 2015 had ontbonden.
De bestelling bij WFS, ook indien mocht blijken dat die heeft plaatsgevonden voordat IBR aan Red Box had aangekondigd dat zij voornemens was om de koopovereenkomst wegens wanprestatie te ontbinden, levert daarom op zichzelf geen gedraging op als bedoeld in artikel 6:80 en 6:83 BW.
4.40.
In haar ontbindingsmededeling per e-mail van 28 augustus 2015, 17:34 uur (zie 2.14) stelt IBR onder meer: “After double checking again with your goodselves yesterday and just now, you confirm you still cannot arrange the payment for same amount before delivery”. IBR voert die mededeling aan als grond voor ontbinding.
Red Box erkent dat [medewerker] op vrijdag 28 augustus 2015 telefonisch heeft medegedeeld dat zij niet in staat was om op die datum de eerste helft van de koopprijs te betalen. Red Box voert, echter, aan dat [medewerker] daarbij heeft medegedeeld dat Red Box die betaling wel op maandag 31 augustus 2015 zou kunnen verrichten.
IBR betwist dat [medewerker] heeft medegedeeld dat Red Box op maandag zou (kunnen) betalen.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in overweging.
  • a) De berichten van Red Box jegens IBR tot in de ochtend van 28 augustus 2015, toen IBR om details van de betaling verzocht (zie 2.7 tot en met 2.12), tonen aan dat Red Box jegens IBR de boot afhield.
  • b) In dezelfde tijd vernam IBR (via Chemoil) dat Red Box zich op de spotmarkt in Singapore oriënteerde om dezelfde hoeveelheid bunkerolie ten behoeve van de ‘Red Zed I’ te kopen. Het ligt niet in de rede dat Red Box zowel aan IBR als aan een derde de koopprijzen voor de bunkerolie voor dat schip zou willen betalen.
  • c) Toen IBR op 27 augustus 2015 haar factuur voor de eerste helft van de koopprijs aan Red Box had toegestuurd en om dadelijke betaling had gevraagd, heeft Red Box (voordat IBR de koopovereenkomst ontbond) niet aan IBR medegedeeld dat die eerste helft nog niet opeisbaar was, maar Red Box reageerde niet op verzoeken van IBR om een betalingsbevestiging.
  • d) Als rompbevrachter van de ‘Red Zed I’ exploiteerde Red Box dat schip zelf. Naar achteraf is gebleken, heeft Red Box het schip op zondag 30 augustus 2015 naar Singapore laten varen en vervolgens aldaar bunkerolie laten innemen. Redelijkerwijs moet het Red Box daarom in de loop van vrijdag 28 augustus 2015 duidelijk zijn geweest dat het schip dat weekend naar Singapore zou gaan. Red Box heeft, echter, nagelaten om dat duidelijk, met opgave van een “ETA” aan IBR mede te delen.
  • e) Red Box erkent – pas ter comparitie en na aanvankelijke betwisting – dat [medewerker] op 28 augustus 2015 rond het middaguur aan IBR heeft medegedeeld dat Red Box op die datum niet tot betaling in staat was. Red Box stelt weliswaar dat [medewerker] daarbij heeft gezegd dat zij op maandag 31 augustus 2015 wel zou kunnen betalen, maar Red Box heeft nagelaten feiten of omstandigheden te stellen, laat staan aannemelijk te maken, waarom zij die maandag wel tot betaling in staat zou zijn terwijl zij dat op vrijdag nog niet was. Met de toevoeging dat Red Box op maandag 31 augustus 2015 wel zou kunnen betalen, kan die mededeling van [medewerker] niet als een mededeling van tekortschieten worden aangemerkt, maar zonder die toevoeging wel.
Gelet op deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het voorshands, behoudens tegenbewijs, aangetoond, dat [medewerker] bij het telefoongesprek met IBR op 28 augustus 2015 rond het middaguur inderdaad heeft medegedeeld dat Red Box niet tot betaling in staat was en acht de rechtbank niet aannemelijk dat hij daarbij heeft medegedeeld dat Red Box op maandag 31 augustus 2015 wel zou kunnen betalen. Gezien de omstandigheden heeft IBR die mededeling van [medewerker] daarom kunnen opvatten als een mededeling dat Red Box zou tekortschieten in de nakoming. Daarmee geraakte Red Box in verzuim, zodat IBR tot ontbinding wegens wanprestatie kon overgaan.
De rechtbank zal Red Box toelaten tot tegenbewijs. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Red Box zich uitlaat of en op welke wijze zij tegenbewijs wil leveren.
schade
4.41.
Indien geoordeeld wordt dat Red Box inderdaad in verzuim verkeerde toen IBR de koopovereenkomst bij e-mail van 27 augustus 2015, 17:34 uur ontbond, dan is Red Box ingevolge artikel 6:277 BW verplicht tot vergoeding van de door IBR door de ontbinding geleden schade.
Bij zodanige schadebegroting dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de hypothetische situatie waarbij partijen de koopovereenkomst behoorlijk zouden zijn nagekomen (positief contractsbelang) met de feitelijke situatie waarbij de koopovereenkomst is ontbonden wegens de wanprestatie.
4.42.
De vordering van IBR is gebaseerd, maar op een vergelijking tussen de contractueel met Red Box overeengekomen prijs en de dagprijs voor de betreffende bunkerolie op 28 augustus 2015. Dat zou de juiste begrotingsmethode zijn indien IBR de dagprijs zou hebben moeten vergoeden aan haar uitvoeringshulp c.q. toeleverancier Chemoil.
Uit de factuur van Chemoil van 4 september 2015 (productie 30 van IBR) blijkt dat IBR aan deze een bedrag van US $ 142.760,00 wegens “cancellation fee for Red Zed I” heeft moeten betalen. Zodanige schade vloeit voort uit de wanprestatie van Red Box, omdat IBR wegens die wanprestatie ook haar contract met Chemoil heeft moeten ontbinden. Het was voor Red Box van meet af aan bekend dat Chemoil de “supplier” van de bunkerolie zou zijn. Deze schadepost komt dus voor vergoeding in aanmerking.
Voorts komen voor vergoeding in aanmerking verdere door IBR gemaakte kosten en de door IBR misgelopen winst in het hypothetische geval dat de overeenkomst behoorlijk zou zijn nagekomen. Over zodanige schade heeft IBR weinig gesteld.
IBR zal bij akte de door haar gestelde schadeomvang nader moeten specificeren en onderbouwen.

5.De beslissing

De rechtbank,
in de zaak van IBR tegen Jiahua:
5.1.
houdt elke beslissing aan;
in de zaak van IBR tegen Red Box:
5.2.
laat Red Box toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aangetoond geachte stelling dat zij op 28 augustus 2015 rond het middaguur heeft medegedeeld niet tot betaling van de eerste helft van de koopprijs in staat te zijn zonder daarbij mede te delen dat zij dat op maandag 31 augustus 2015 wel zou zijn (rov. 4.40);
5.3.
verwijst de zaak naar de rol opdat Red Box zich uitlaat of en in bevestigend geval op welke wijze zij tegenbewijs wil leveren;
5.4.
bepaalt voor het geval dat tegenbewijs bij getuigen zal worden geleverd:
  • a) dat Red Box de getuigen dient aan te zeggen met opgave van hun verhinderdata en die van beide partijen en hun raadslieden;
  • b) dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden voor mr. W.P. Sprenger in het gerechtsgebouw op een aan de hand van de onder (a) bedoelde opgave nader te bepalen datum;
5.5.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C. Sikkel, P.C. Santema en W.P. Sprenger en door de rolrechter mr. T. Veling ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2017.
1928/1573/32