ECLI:NL:RBROT:2017:3050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
ROT 16/1440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eiser wegens niet reinigen en ontsmetten van vervoermiddel voor schapenvervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een veehouder, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Eiser kreeg een boete van € 2.500,- opgelegd omdat zijn vervoermiddel, dat gebruikt werd voor het transport van schapen, niet was gereinigd en ontsmet, zoals vereist door de Regeling preventie. Eiser betoogde dat de wet niet in zijn situatie van toepassing was, omdat hij schapen binnen zijn eigen bedrijf vervoerde en dat het onwerkbaar was om telkens naar huis te rijden om het voertuig te reinigen. De rechtbank oordeelde echter dat de regelgeving ook in zijn geval van toepassing was en dat het niet noodzakelijk was om telkens naar huis te rijden voor reiniging. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de overtreding van de Regeling preventie was vastgesteld op basis van een rapport van een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, die de verontreiniging van het vervoermiddel had geconstateerd. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete niet onredelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een matiging van de boete rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/1440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2017 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).
Bij besluit van 20 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd omdat een vervoermiddel van eiser, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, zich op de openbare weg bevond en dit vervoermiddel niet was gereinigd en ontsmet.
Volgens verweerder heeft eiser daarmee artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding, en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie) overtreden.
Op grond van artikel 120b, eerste lid van de Gwwd kan verweerder aan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de toepasselijke wettelijke bepalingen opgenomen.
2. Eiser voert in beroep aan dat in zijn geval alleen naar de letter van de wet is gekeken en dat de intentie van de wet hierbij volledig onderbelicht is gebleven. Volgens eiser geven de wettelijk toegestane opties voor het vervoer van vee eerder een verhoogd risico op verspreiding van dierziekten in plaats van een beperking hiervan. Toepassing van de regelgeving heeft immers tot gevolg dat er veel meer heen en weer moet worden gereden en dat dit voor een groot deel gebeurt met een niet gereinigd voertuig.
Als de wetgever dit al heeft beoogd, dan is het de vraag of een dergelijke overtreding een dergelijke zware sanctie rechtvaardigt, aldus eiser.
2.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
25 februari 2015 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De toezichthouder, Van der Mei genaamd (hierna: Van der Mei), beschrijft in dit rapport dat hij zich op 25 februari 2015, omstreeks 9:45 uur, in het kader van controle op reiniging en ontsmetting op de Feantersdyk te Earnewâld, binnen de gemeente Tytsjerksteradiel, bevond. Deze toezichthouder controleerde daar de aanhangwagen van eiser, nadat hij eiser staande had gehouden. Toen Van der Mei aan eiser vroeg wat hij vervoerde, antwoordde eiser dat hij van huis af kwam en dat hij een quad en materialen om de afrastering te repareren vervoerde. Nadat eiser Van der Mei toegang tot de aanhangwagen had verschaft, zag Van der Mei dat zich in het voertuig een quad en materialen bevonden om een afrastering te repareren, zoals gaas en palen. Ook stond er een houten kist. Van der Mei zag dat er op de vloer van het vervoermiddel een laag stro lag met daarin resten van mest. Aan de kleur, geur en de samenstelling zag en rook hij dat de substantie vermoedelijk afkomstig was van schapen. Van der Mei stelde vast dat het vervoermiddel niet was gereinigd en ontsmet. Dit werd door eiser bevestigd. Tijdens het gesprek gaf eiser aan dat hij overal schapen had lopen en niet elke keer naar huis of naar een wasplaats kon rijden om te reinigen en te ontsmetten. Eiser verklaarde vervolgens, nadat hem door de toezichthouder de cautie was gegeven, dat de regels voor reinigen en ontsmetten voor hem onwerkbaar zijn.
Bij dit rapport van bevindingen zijn onder meer twee digitale foto’s van het betreffende vervoermiddel gevoegd.
2.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (onder meer herhaald in de uitspraak van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:300) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
2.3.
Eiser bestrijdt niet dat zijn aanhangwagen op het moment van de controle door de toezichthouder niet was gereinigd en ontsmet. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat eiser op dat moment van huis kwam en dat hij een quad en materialen om een afrastering te repareren in zijn aanhangwagen had. Eiser is met de verontreinigde aanhangwagen met quad en materialen de openbare weg op gereden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie in zijn geval niet van toepassing zijn, omdat hij schapen vervoerde en hij deze binnen zijn eigen bedrijf heeft geladen en gelost. Het bepaalde in artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie zou in de situatie van eiser niet van toepassing zijn geweest als eiser met zijn aanhangwagen direct na het lossen van de schapen naar zijn bedrijf terug was gereden om de aanhangwagen te reinigen en te ontsmetten. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie hier niet aan de orde is zodat sprake is van een overtreding van artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie.
Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, is het niet noodzakelijk dat eiser, indien hij gezien het aantal schapen meerdere ritten moet rijden om de schapen te verweiden, telkens tussendoor naar huis rijdt om de aanhangwagen te reinigen en te ontsmetten. Uit artikel 31, tweede lid, van de Regeling preventie volgt dat eiser zijn vervoermiddel zo spoedig mogelijk na het vervoer moet reinigen indien hij binnen zijn eigen bedrijf schapen vervoert van de ene naar de andere weide. Voor zover eiser stelt dat er, indien hij zich aan de geldende wettelijke bepalingen houdt, een verhoogd risico op verspreiding van dierziekten bestaat, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Een dergelijk risico is in dit geval beperkt, omdat het om veevervoer binnen het eigen bedrijf gaat en het betreffende vervoermiddel direct na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.
2.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat een vervoermiddel van eiser voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, zich op de openbare weg bevond en dit vervoermiddel niet was gereinigd en ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiser artikel 30, eerste lid, in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie heeft overtreden. Gelet op artikel 2, eerste lid, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, en bijlage 2 van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd was verweerder bevoegd om eiser een boete van € 2.500,- op te leggen.
2.5.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Gwwd gediende doel en het met de Regeling preventie gediende belang van preventie van verspreiding van besmettelijke dierziekten staan voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen.
3. Het beroep is dus ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.