ECLI:NL:RBROT:2017:2616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
ROT 16/4371
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag urgentieverklaring bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op 1 februari 2016 werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 juni 2016. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 8 september 2016 heeft verweerder echter alsnog een urgentieverklaring aan eiseres verstrekt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 27 maart 2017 gehouden, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat het besluit van 8 september 2016, waarbij de aanvraag van eiseres is ingewilligd, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien dit besluit volledig tegemoetkomt aan de wensen van eiseres, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van het eerdere bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen dit bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden, evenals de proceskosten die in bezwaar en beroep zijn gemaakt, tot een totaalbedrag van € 1.485,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot deze vergoeding, ongeacht of eiseres een toevoeging heeft ontvangen voor rechtsbijstand.

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/4371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2017 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard,verweerder,
gemachtigde: L.J. Makkinga.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om haar een urgentieverklaring te verstrekken afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 september 2016 heeft verweerder alsnog een urgentieverklaring aan eiseres verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2017. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 8 september 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd en haar alsnog een urgentieverklaring verstrekt. De rechtbank merkt dit besluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Omdat het besluit van 8 september 2016 geheel tegemoet komt, heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van dat nieuwe besluit.
3. Omdat eiseres niet heeft gesteld als gevolg van verweerders besluitvorming schade te hebben geleden, heeft zij ook geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Awb. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaren.
4. Omdat verweerder pas in beroep aan eiseres is tegemoet gekomen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. Verder bestaat om die reden aanspraak op vergoeding van de proceskosten die in bezwaar en beroep zijn gemaakt door de opvolgend advocaten. Dit betreft een forfaitaire vergoeding van 2 punten in bezwaar voor de door [naam 1] gemaakte kosten (bezwaarschrift en hoorzitting), en een vergoeding in beroep van 1 punt voor de
[naam 2] gemaakte kosten (beroepschrift; beroepsgronden). Verweerder moet deze proceskosten van in totaal (3 x € 495,- =) € 1.485,- vergoeden. Indien aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet de vergoeding met toepassing van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb worden betaald aan de rechtsbijstandverlener. Is dat niet het geval, dan moet verweerder de proceskosten rechtstreeks vergoeden aan eiseres. Hoewel verweerder ter zitting heeft toegezegd dat zij bereid is de proceskosten vrijwillig te vergoeden voor zover daarop aanspraak wordt gemaakt, ziet de rechtbank ter zekerstelling van de rechten van eiseres dan wel haar rechtshulpverleners aanleiding verweerder bij deze uitspraak te veroordelen in de proceskosten. Ter voldoening aan de uitspraak moet verweerder zo nodig nagaan of toevoegingen zijn verleend voor de procedure in bezwaar en beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van in totaal € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Goedhart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.