In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op 1 februari 2016 werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 juni 2016. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 8 september 2016 heeft verweerder echter alsnog een urgentieverklaring aan eiseres verstrekt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 27 maart 2017 gehouden, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat het besluit van 8 september 2016, waarbij de aanvraag van eiseres is ingewilligd, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien dit besluit volledig tegemoetkomt aan de wensen van eiseres, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van het eerdere bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen dit bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden, evenals de proceskosten die in bezwaar en beroep zijn gemaakt, tot een totaalbedrag van € 1.485,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot deze vergoeding, ongeacht of eiseres een toevoeging heeft ontvangen voor rechtsbijstand.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.