In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. drs. J. van den Bos, rechter in de rechtbank. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was geweest tijdens de behandeling van verzoekschriften in een strafzaak. De verzoeker had eerder, op 7 februari 2017, een nieuw verzoek ingediend, maar de rechter had geweigerd om aanvullende stukken van de verzoeker in ontvangst te nemen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, aangezien de aanvullende gronden pas negen dagen na de zitting waren ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden gedaan zodra de feiten bekend zijn, en dat de gronden voor wraking niet kunnen worden ingediend als deze te laat zijn. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.