ECLI:NL:RBROT:2017:1862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
ROT 16/3049
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Atceken-Ata, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen Bermudez Escobar. Eiseres had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke aanvraag door verweerder op 27 mei 2015 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 24 maart 2016 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 3 februari 2017 werd vastgesteld dat eiseres inmiddels huishoudelijke verzorging was toegekend in de vorm van zorg in natura. De rechtbank diende te beoordelen of eiseres voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet over het vereiste procesbelang beschikte, omdat de afwijzing van de aanvraag betrekking had op een afgesloten periode en het toekennen van zorg met terugwerkende kracht niet mogelijk was. Bovendien was er geen bewijs dat eiseres schade had geleden door het inschakelen van zelfbetaalde huishoudelijke hulp.

De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van het beroep niet van belang was voor de omvang van de aanspraak van eiseres op toekomstige huishoudelijke verzorging. Daarom werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3049

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. S. Atceken-Ata,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. G.L. Andriessen Bermudez Escobar.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een individuele voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daartoe - samengevat - gesteld dat eiseres gedoseerd en verspreid over de week alle huishoudelijke taken zelf kan verrichten.
2. Eiseres stelt - samengevat - dat haar aandoeningen haar dusdanig belemmeren dat zij de huishoudelijke taken niet kan verrichten.
3. Ter zitting is gebleken dat aan eiseres inmiddels huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo 2015 is toegekend in de vorm van zorg in natura. Gelet hierop dient de rechtbank zich allereerst te buigen over de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar gronden tegen het bestreden besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097) vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet over het vereiste procesbelang beschikt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. De door eiseres betwiste weigering van huishoudelijke verzorging heeft, door de latere toekenning van huishoudelijke verzorging, betrekking op een in het verleden liggende afgesloten periode. Het met terugwerkende kracht toekennen van huishoudelijke verzorging in natura is niet mogelijk en niet is gebleken dat eiseres schade heeft geleden doordat zij in die periode door haar zelf betaalde huishoudelijke hulp heeft betrokken.
6. In voornoemde uitspraak heeft de Raad verder overwogen dat het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg. Deze omstandigheid doet zich niet voor bij eiseres. De rechtbank ziet niet dat de uitkomst van het beroep op enigerlei wijze van belang kan zijn voor de omvang van de aanspraak van eiseres op huishoudelijke verzorging voor (een) erna gelegen periode(s). De stelling van eiseres dat de inmiddels aan haar toegekende huishoudelijke verzorging met een feitelijke omvang van anderhalf uur per week onvoldoende is, kan aan de orde komen, dan wel had aan de orde kunnen komen in een bezwaar- of beroepsprocedure tegen het besluit waarbij de huishoudelijke verzorging is toegekend.
7. Onder deze omstandigheden dient het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.