5.Waardering van het bewijs
Zaak Antofagasta, parketnummer 10/750118-14
De onder parketnummer 10/750118-14 tenlastegelegde invoer van een hoeveelheid cocaïne heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Op 6 februari 2015 is het schip Hammonia Antofagasta (hierna: Antofagasta) vertrokken vanuit Panama. Op dit schip waren onder meer drie containers aanwezig, die waren geladen met ananassen, afkomstig van het bedrijf [onderneming 1] uit Panama. De betreffende containers waren ingevolge de zogenaamde Bill of Lading bestemd voor het bedrijf [onderneming 2] te Ridderkerk. Dit bedrijf had het bedrijf van [medeverdachte 2] , genaamd [onderneming 3] , gemachtigd alle formaliteiten af te handelen. Op 20 februari 2015 is de Antofagasta aangekomen in de haven van Rotterdam. Een van de drie containers, te weten de container met nummer MNBU3316038 is apart van de andere containers opgehaald op 21 februari 2015. Deze container is vervolgens vervoerd door een chauffeur van het bedrijf [onderneming 4] te Barendrecht en diezelfde middag afgeleverd bij een loods aan de Tiendweg te Krimpen aan de Lek. Aldaar is de container leeggehaald en zijn de pallets met ananassen verkocht aan een opkoper. In de desbetreffende loods noch bij de verdachten is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken, moet er van uit worden gegaan dat deze container een grote hoeveelheid cocaïne heeft bevat, welke tussen de lading met ananassen was verborgen. Deze cocaïne is er in de loods aan de Tiendweg uitgehaald en verkocht.
Invoer
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde invoer van verdovende middelen in de zin van medeplegen. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Aanwezig hebben
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wel kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de verdovende middelen, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de container van de Antofagasta. De dag voor aankomst heeft hij de sleutel opgehaald en is hij in de loods geweest. Vervolgens bespreken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de avond nadat de container in de loods is afgeleverd dat de Manke de rotzooi in de loods moet gaan opruimen. Dat de verdachte ook wel Manke/Lamme werd genoemd, blijkt onder meer uit diezelfde OVC-gesprekken. Vervolgens is de verdachte de dag na aflevering in de loods geweest en hij heeft aldaar de ananassen verkocht aan de opkoper. Tot slot is gebleken dat hij daarna een geldbedrag heeft ontvangen.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze betrokkenheid niet kan leiden tot de vaststelling dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad op 21 februari 2015, ook niet in de zin van medeplegen, dan wel wetenschap heeft gehad van de cocaïne. Dit geldt temeer nu niet kan blijken dat de verdachte de dag van aflevering in de loods aanwezig zou zijn geweest. Van dit feit zal de verdachte derhalve eveneens worden vrijgesproken.
Zaak Stompaard, parketnummer 10/710107-15
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van de het met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven willen beroven, aangezien de verdachte handelde uit noodweer/noodweerexces dan wel putatief noodweer. De verdachte heeft op enig moment het vuurwapen dat [slachtoffer] vasthad van hem afgepakt en vervolgens op die [slachtoffer] geschoten. Het was immers donker, de verdachte wist niet of [slachtoffer] verder nog iets bij zich had, hij kon geen kant op en was op dat moment in paniek en in levensgevaar.
Oordeel van de rechtbank
In de nacht van 31 maart 2015 meldde het slachtoffer [slachtoffer] zich op het politiebureau Zuidplein te Rotterdam, met de mededeling dat hij enkele uren eerder was beschoten. Zijn aangifte en vervolgverklaringen houden, kort weergegeven, in dat hij de avond daarvoor had afgesproken met iemand. De man met wie hij had afgesproken, had hem opgehaald bij een zwembad in Schiedam. Hij was met die man in diens auto meegereden naar een parkeerplaats nabij de Stompaardse plas aan de Stompaardsedijk te Simonshaven. Aldaar was die man gestopt en stapten zowel [slachtoffer] als de man uit de auto. De man pakte vervolgens uit de kofferbak van zijn auto een pistool, waarmee door hem direct meerdere keren op [slachtoffer] werd geschoten. Op het moment dat [slachtoffer] het vuurwapen zag, rende hij weg. Trachtend aan de schutter te ontkomen, sprong [slachtoffer] in het aldaar gelegen water. De man bleef op [slachtoffer] , die inmiddels in het water lag, schieten. Al zwemmend kon [slachtoffer] aan de schutter ontkomen. Uiteindelijk bemerkte [slachtoffer] dat hij aan zowel zijn arm, buik en hoofd gewond was geraakt. In zijn linkerarm zat een in- en uitschotverwonding alsmede een schampschotverwonding, op zijn achterhoofd zat een bult van een kogel die via zijn arm was afgeketst, in zijn buik zat een in- en uitschotverwonding. [slachtoffer] verklaarde aanvankelijk de schutter wel te kennen maar diens naam niet te willen noemen. In een vervolgverklaring heeft [slachtoffer] het echter onder meer over [medeverdachte 4] die recentelijk naar hem op zoek was en over een zoon van [medeverdachte 4] die hij kent als Tim. Tim was degene die hem op 30 maart 2015 bij het zwembad in Schiedam had opgehaald, met hem naar Simonshaven reed en uiteindelijk op hem had geschoten.
Op 20 april 2015 meldde de verdachte zich op het politiebureau te Spijkenisse. De verdachte verklaarde aldaar, kort weergegeven, dat hij al enige tijd problemen had met [slachtoffer] omtrent een partij verdovende middelen die hij, de verdachte, was kwijtgeraakt en dat hij daardoor vreest voor zijn leven. Op 6 april 2015 verscheen [slachtoffer] bij hem in Schiedam en sommeerde deze hem mee te gaan naar een ontmoeting/afspraak. Hierop reed hij met [slachtoffer] , in een voor hem onbekende auto, naar een parkeerplaats in de omgeving van Simonshaven. De verdachte bestuurde de auto, [slachtoffer] zat voorin naast hem. Op de parkeerplaats aangekomen stapte de verdachte uit. [slachtoffer] bleef in de auto zitten. De verdachte zag vervolgens dat [slachtoffer] een vuurwapen uit de voorzijde van zijn broek haalde. Na een worsteling pakte de verdachte het vuurwapen van [slachtoffer] af, om vervolgens op [slachtoffer] te schieten. [slachtoffer] vluchtte vervolgens, waarop de verdachte hem achterna ging en nog een keer op [slachtoffer] schoot. Later kwam [verdachte] erop terug dat het schietincident niet op 6 april 2015 maar op 30 maart 2015 had plaatsgevonden en heeft hij verklaard dat [slachtoffer] en hij op 30 maart 2015 bij het zwembad hadden afgesproken en dat ze daarvandaan naar de parkeerplaats bij Simonshaven zijn gereden. Voor het overige heeft [verdachte] zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen.
Aldus zijn de verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte tegengesteld aan elkaar en dienen die te worden gewogen aan de hand van de inhoud van het dossier Stompaard. In die zin zijn de navolgende bewijsmiddelen en aanwijzingen, zoals daarvan blijkt uit het dossier, van belang.
1. Op zondagochtend 29 maart 2015, de ochtend voorafgaand aan het schietincident, had [slachtoffer] rond 08.30 uur een ontmoeting met de verdachte en diens vader, de verdachte [medeverdachte 4] , bij het zwembad aan de West-Frankelandsedijk te Schiedam. [medeverdachte 4] was in zijn BMW gekomen, de verdachte in zijn Volvo, aldus [slachtoffer] .
Deze verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de bakengegevens van de Volvo van de verdachte. Hieruit volgt dat naar aanleiding van plaatsbepalingsapparatuur in deze Volvo blijkt dat deze rond 08:27 uur bij het zwembad te Schiedam parkeert.
2. Voorts blijkt dat de verdachte op 30 maart 2015, tussen omstreeks 11.30 uur en 12.30 uur, naar de plaats delict is gegaan, een locatie ver van zijn woning gelegen. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte daar geen aannemelijke verklaring voor gegeven.
3. Op 30 maart 2015 hebben de verdachte en [slachtoffer] elkaar ontmoet bij het zwembad in Schiedam en zijn zij in een door de verdachte bestuurde auto (een Volkswagen Golf, kleur zwart en voorzien van het (gekloonde) kenteken [kenteken] ) naar de plaats delict gereden. De auto van [slachtoffer] is later bij het zwembad in Schiedam aangetroffen (wat beter past bij de verklaring van [slachtoffer] dan die van de verdachte). Direct na het schietincident heeft de verdachte voornoemde Golf naar Zeeland gereden, een dag later heeft hij de auto verder verplaatst en op deze wijze heeft hij de auto aan verder onderzoek onttrokken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de auto waarmee de verdachte en [slachtoffer] vanaf het zwembad zijn weggereden een aan de verdachte ter beschikking staande auto is geweest.
4. De reden voor de afspraak/het gesprek met [slachtoffer] op 30 maart 2015 waren volgens de verdachte de problemen die hij had met [slachtoffer] als gevolg van het kwijtraken van een partij weed. Hiervan is echter uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting ook maar iets gebleken. Weliswaar vermeldt het dossier op een enkele plek dat de verdachte een partij weed zou zijn kwijtgeraakt, maar van een connectie met [slachtoffer] in dit opzicht is echter uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting ook maar iets gebleken.
5. In de periode voorafgaande aan het schietincident heeft [slachtoffer] in Libanon verbleven. Tijdens en na zijn verblijf in Libanon werd (door [medeverdachte 4] ) regelmatig naar [slachtoffer] geïnformeerd, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de hiervoor vermelde afspraak op zondagochtend 29 maart 2015.
6. [slachtoffer] heeft met een PGP-telefoon op 30 maart 2015 te 23.52 uur het volgende bericht verstuurd: The try to kil me, hetgeen de rechtbank, gelet op de overige inhoud van het dossier Stompaard leest als They tried to kill me.
7. [slachtoffer] heeft zich kort na het schietincident gemeld bij de politie. De verdachte heeft zich pas enkele weken later, op 20 april 2015, bij de politie gemeld.
Gelet op de hierboven onder 1 tot en met 7 aangegeven bewijsmiddelen en omstandigheden, wordt aan de verklaring van [slachtoffer] wordt door de rechtbank meer gewicht toegekend dan aan die van de verdachte. Immers, de lezing van [slachtoffer] , dat de verdachte en [medeverdachte 4] contact met hem hebben gezocht en hem hebben voorgesteld naar het zwembad in Schiedam te komen, wordt door andere gegevens in het dossier ondersteund. De lezing van de verdachte daarentegen vindt nergens steun in. Ter terechtzitting daarnaar gevraagd kan of wil hij zelfs geen details geven omtrent de worsteling die hij met [slachtoffer] zou hebben gehad en waarbij hij het reeds geladen vuurwapen aan [slachtoffer] zou hebben ontfutseld. Dit gebrek aan detail wringt te meer nu de lezing van [slachtoffer] over het schietincident als zodanig aannemelijker is dan de lezing die de verdachte eraan geeft. [slachtoffer] zegt dat ze uit de auto waren gestapt en dat de verdachte toen het vuurwapen uit de kofferbak pakte en daarmee schoot. In de lezing van de verdachte zag hij dat [slachtoffer] het wapen uit zijn broekband haalde toen ze allebei uitstapten en is hij dus kennelijk om de auto heen gelopen/gerend terwijl [slachtoffer] het wapen al in de hand had. Die lezing doet toch de vraag rijzen hoe de verdachte er zonder kleerscheuren in geslaagd is het wapen te bemachtigen. Dit geldt temeer nu de verdachte, daarnaar gevraagd, wel heeft verklaard dat het wapen reeds door [slachtoffer] was doorgeladen. Verder geeft de verdachte geen aannemelijke verklaring waarom hij uitgerekend eerder die dag ook al op de plaats delict was en is de verdachte degene die zowel het wapen als de betreffende auto aan verder onderzoek heeft onttrokken.
Uit het voorgaande kan niets anders volgen dan de conclusie dat zijdens de verdachte en [medeverdachte 4] contact is gezocht met [slachtoffer] ; dat door de verdachte de plaats is uitgezocht waar men elkaar zou treffen. Op grond van het voorgaande kan het voor niets anders worden gehouden dan dat de verdachte met het vooropgezette plan [slachtoffer] te doden de afspraak met laatstgenoemde heeft gemaakt, met hem naar Simonshaven is gereden en aldaar met het vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Hierbij is de verdachte zodanig grondig te werk gegaan, dat hij zeven à acht keer op [slachtoffer] heeft geschoten, ook toen [slachtoffer] zich eenmaal in het water bevond en zich van zijn jas had ontdaan.
Gelet op het tijdsverloop van dit alles, met name vanaf het moment van de – kennelijk – voorafgaande inspectie van de plaats delict door de verdachte op 30 maart 2015, moet de verdachte voldoende tijd hebben gehad om zich rekenschap van zijn voorgenomen acties te geven. De rechtbank moet dan ook vaststellen dat er sprake is van poging tot moord, hetgeen voorbedachte rade insluit en waarbij geen plaats is voor een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer.
In zijn verdediging heeft de verdachte overigens aangegeven dat hij het vuurwapen waarmee door hem is geschoten op een ver van de plaats delict gelegen plek zou hebben weggegooid, maar dat hij tot 25 oktober 2015 heeft verzuimd aan te geven waar dat zou zijn. Het is dus voor zijn risico dat het vuurwapen niet bovenwater is gekomen, zodat niet controleerbaar is de stelling van de verdachte dat het wapen van [slachtoffer] was en dus zijn vingerafdrukken en DNA-materiaal zou bevatten. Weliswaar is het vuurwapen tijdens het eerste verhoor van de verdachte, zo’n drie weken na het schietincident, ter sprake gekomen, maar toen heeft de verdachte niet aangegeven waar het vuurwapen zich dan zou bevinden. De verdachte heeft zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en
overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/710107-15 primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 maart 2015 te Simonshaven, gemeente Nissewaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer] ’s
lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.