5.4Wat betreft het incident jegens [A] wijst eiser er terecht op dat het gerechtshof in zijn arrest van 9 september 2014 een beroep op noodweer heeft gehonoreerd. Voor zover eiser aanvoert dat het gelet op dit arrest evident onredelijk is dat verweerder vasthoudt aan zijn standpunt dat het incident jegens [A] plichtsverzuim oplevert, volgt de rechtbank hem daarin. Zoals eiser ter zitting terecht benadrukt, heeft iedereen en zeker ook een BOA het recht zich te verdedigen als hij wordt aangevallen. Nu het beroep op noodweer is gehonoreerd, kan verweerder in redelijkheid niet vasthouden aan zijn standpunt dat dit incident plichtsverzuim oplevert. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd ook niet duidelijk kunnen maken waarom hij zijn standpunt hierover handhaaft.
Dit maakt echter niet dat het ontslagbesluit moet worden herzien. Het ontslagbesluit is zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt voornamelijk gebaseerd op het verwijt dat eiser een ongefundeerde zware beschuldiging aan het adres van zijn buurvrouw heeft gedaan, kennelijk met het oogmerk haar werkgever te bewegen haar te ontslaan. Eiser heeft zich hierbij als BOA bekendgemaakt om zijn argumenten kracht bij te zetten. Als gevolg hiervan is de gemeente Rotterdam hierbij betrokken geraakt, waardoor niet alleen de BOA’s van de gemeente Rotterdam maar ook de gemeente als geheel imagoschade ondervindt, aldus het ontslagbesluit. Wat betreft de gedragingen van eiser jegens [B 2] heeft het gerechtshof in zijn arrest van 25 februari 2015 het volgende overwogen:
“ Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken van het geding is komen vast te staan dat de verdachte op 17 juli 2013 aan [C] de (toenmalige) teamleider van aangeefster bij Holland Casino, telefonisch negatieve uitlatingen over aangeefster heeft gedaan. Op basis van de voorhanden bewijsmiddelen is evenwel niet vast te stellen dat de verdachte die uitlatingen heeft gedaan om aan de daarin beweerde feiten ruchtbaarheid in de bedoelde zin te geven”.
Weliswaar kan volgens het gerechtshof smaad jegens [B 2] niet worden bewezen omdat het delictsbestandsdeel “ruchtbaarheid geven” niet is vervuld, maar met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het arrest van 25 februari 2015 wel wordt bevestigd dat eiser de hem in het ontslagbesluit verweten gedragingen heeft gepleegd. De vrijspraak doet dus geen afbreuk aan de verweten gedragingen in het ontslagbesluit en de kwalificatie daarvan als plichtsverzuim.
6. Eiser voert verder diverse gronden aan tegen het destijds uitgevoerde onderzoek door verweerder in het kader van het strafontslag. Dit zijn echter geen nieuwe feiten in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het onderzoek was afgerond voorafgaand aan het ontslag van eiser en eiser heeft een jaar de tijd gehad om het uitgevoerde onderzoek aan de orde te stellen, wat hij niet heeft gedaan. Verweerder was gelet op artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet gehouden inhoudelijk te reageren op wat eiser hierover thans aanvoert.
7. Ook wat eiser verder aanvoert, waaronder zijn stelling dat sprake is van een onjuiste ontslaggrond, dat het eiser onmogelijk is gemaakt goed te functioneren, dat sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Awb en de beginselen van behoorlijk bestuur, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of omstandigheden. Niet kan worden ingezien dat eiser deze argumenten niet al naar voren had kunnen brengen in de procedure tegen zijn ontslag. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat verweerder op basis van goed werkgeverschap of op grond van redelijkheid en billijkheid terug dient te komen van het ontslagbesluit. Al deze argumenten zijn dus geen nieuwe feiten.
8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die maken dat moet worden teruggekomen van het in rechte onaantastbaar geworden ontslagbesluit.
9. Vervolgens dient te worden bezien of de weigering van verweerder terug te komen van het ontslagbesluit met verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb evident onredelijk is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Dat verweerder, zoals eiser aanvoert, bij de totstandkoming van het ontslagbesluit het advies van de bezwaaradviescommissie niet heeft gevolgd, is een bevoegdheid van verweerder en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt, is niet kennelijk onredelijk. Ook de toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is een bevoegdheid. Verweerder is niet gehouden inhoudelijk in te gaan op wat eiser aanvoert en als hij dat niet doet, is dat evenmin als kennelijk onredelijk aan te merken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.