ECLI:NL:CRVB:2013:CA1811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/6483 AW + 11/6522 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
  • J.Th. Wolleswinkel
  • H.D. Stout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim in verband met betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een ambtenaar die onvoorwaardelijk is ontslagen wegens plichtsverzuim. De ambtenaar was sinds 2003 werkzaam bij de gemeente Apeldoorn en werd betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek naar een hennepkwekerij. Na een inval op 2 juni 2009, waarbij de hennepkwekerij werd aangetroffen, werd de ambtenaar als verdachte verhoord. In afwachting van de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek werd hij op 18 juni 2009 geschorst. Na verschillende schorsingen en een disciplinaire procedure, waarbij de ambtenaar zijn zienswijze kon geven, werd hem op 30 maart 2010 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.

De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de ambtenaar tegen het bestreden besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de ambtenaar zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen, en dat het college bevoegd was om hem disciplinair te straffen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De Raad benadrukte dat in het ambtenarentuchtrecht niet dezelfde strikte bewijsregels gelden als in het strafrecht, en dat de overtuiging van het college op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens voldoende was om tot deze beslissing te komen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor ambtenaren om zich te houden aan de normen van goed ambtenaarschap, en dat disciplinaire maatregelen gerechtvaardigd zijn wanneer er sprake is van verwijtbaar plichtsverzuim. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de ambtenaar ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6483 AW, 11/6522 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 oktober 2011, 11/1081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
PROCESVERLOOP
Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C. Maassen van den Brink.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene was sinds 2003 werkzaam bij de gemeente Apeldoorn, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling].
1.3. Naar aanleiding van een inval in een woning te [woonplaats] op 2 juni 2009, waarbij een hennepkwekerij werd aangetroffen, is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarbij betrokkene als verdachte is verhoord. In afwachting van duidelijkheid over de feiten heeft het college bij besluit van 18 juni 2009 betrokkene geschorst en de toegang tot zijn werkplek ontzegd. Bij besluit van 22 september 2009 zijn de schorsing en de ontzegging van de toegang opgeheven in afwachting van de uitkomst van de strafzaak en zijn aan betrokkene tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen. Naar aanleiding van de bevindingen van de sociale recherche, neergelegd in het rapport van 6 januari 2010, en van de informatie die uit de zittingen van de politierechter op 8 januari 2010 en 3 maart 2010 naar voren is gekomen, heeft het college bij besluit van 16 maart 2010 betrokkene opnieuw geschorst en hem de toegang tot zijn werkplek wederom ontzegd. Nadat betrokkene van het voornemen daartoe in kennis was gesteld, waarop betrokkene zijn zienswijze heeft kenbaar gemaakt, heeft het college betrokkene bij besluit van 30 maart 2010 met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
1.4. Bij besluit van 27 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2010 ongegrond verklaard onder toevoeging van een viertal andere gedragingen dat betrokkene wordt verweten. Subsidiair is betrokkene met ingang van 14 mei 2010 strafontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim in verband met een door hem gepleegde zware mishandeling op 13 mei 2010 en het niet melden van dit voorval aan het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het college op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens terecht de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat betrokkene bij de exploitatie van de hennepkwekerij betrokken was. Voor de vier andere gedragingen die betrokkene worden verweten bestaat geen voldoende bewijs.
3.1. Betrokkene heeft in zijn hoger beroep gesteld dat objectieve gegevens, waaruit kan worden afgeleid dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, ontbreken. Het opgelegde strafontslag berust op ondeugdelijke gronden. Het college heeft in strijd met eerder gedane ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen dat er geen disciplinaire maatregelen worden genomen voordat de politierechter uitspraak heeft gedaan, toch strafontslag verleend. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft in zijn uitspraak van 4 mei 2010 het besluit van 30 maart 2010 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar omdat het college de gedane toezeggingen gestand moest doen en dat heeft nagelaten. Betrokkene is op 1 juni 2010 door de strafrechter vrijgesproken. Het college heeft het advies van de bezwarencommissie van 30 september 2010 om het bezwaar van betrokkene gegrond te verklaren, ten onrechte niet overgenomen. Aan de belastende verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 4] heeft het college ten onrechte waarde gehecht omdat deze verklaringen zijn ingetrokken.
3.2. Het college heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de vier andere gedragingen die betrokkene worden verweten geen voldoende bewijs voorhanden is. Het onderzoeksrapport van 10 maart 2011 vormt wel degelijk de benodigde feitelijke ondersteuning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1. Het betoog van betrokkene, erop neerkomende dat het college met het opleggen van strafontslag per 30 maart 2009 in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel door eerdere in de brieven van 18 juni 2009, 14 september 2009 en 22 september 2009 opgenomen toezeggingen de uitslag van de strafzaak te zullen afwachten, niet gestand te doen, slaagt niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slechts slagen, indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Verwachtingen gewekt in reactie op het door de belanghebbende verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, worden rechtens niet beschermd. Daarvan is in dit geval sprake. Toen betrokkene tijdens het disciplinair onderzoek werd verzocht om duidelijkheid te scheppen, had het op zijn weg gelegen om die te geven. Betrokkene heeft er echter voor gekozen om dit niet te doen en onjuiste verklaringen af te leggen over wat is gebeurd. Pas met het verschijnen van het rapport van de sociale recherche van 6 januari 2010 kon het college voor het eerst kennisnemen van voor betrokkene belastende verklaringen, waaruit het tegendeel bleek van wat betrokkene eerder had verklaard.
4.2. Naar vaste rechtspraak (CRvB 14 oktober 1999, LJN AA4696 en TAR 1999, 155, en CRvB 6 maart 2008, LJN BC7003 en TAR 2008, 120) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. In het kader van een disciplinaire procedure heeft het overheidsorgaan zelfstandig de feiten te onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding geven. Daarbij kan onder omstandigheden van uit een strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens gebruik worden gemaakt, maar van een verplichting om het beschikbaar komen van zodanige gegevens af te wachten is geen sprake. Het overheidsorgaan is en blijft daarbij verantwoordelijk voor de feiten die het aan zijn besluitvorming in de disciplinaire procedure ten grondslag legt. Het gegeven dat betrokkene door de strafrechter is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde is dus niet beslissend voor het antwoord op de vraag of betrokkene zich
aan het hem allereerst verweten plichtsverzuim, betrokkenheid bij een hennepkwekerij, schuldig heeft gemaakt.
4.3. Naar vaste rechtspraak (CRvB 26 januari 2012, LJN BV2512) mag vanuit het oogpunt van bewijskracht in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de eerst afgelegde verklaringen die zijn opgenomen in een door opsporingsambtenaren op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, en komt in het algemeen aan het achteraf, wanneer een betrokkene zich gewaar is geworden waar zijn belang ligt, intrekken van een dergelijke verklaring minder betekenis toe. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als degene die de verklaring heeft afgelegd, met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk maakt dat de betreffende verklaring niet juist kan zijn. Betrokkene heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het bestreden besluit voornamelijk is gebaseerd op de door [getuige 1] op 2 juni 2009 tegenover de politie en op 15 december 2009 tegenover de sociale recherche afgelegde verklaringen alsmede op de door de broers [getuige 2] en [getuige 3] op 2 juni 2009 tegenover de politie afgelegde verklaringen, en dat aan die verklaringen geen betekenis meer kan worden toegekend omdat ze later zijn ingetrokken. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden betrokkene in dit standpunt niet gevolgd. Ondubbelzinnig en onafhankelijk van elkaar hebben [getuige 1] en de twee broers [getuige 2] en [getuige 3] op 2 juni 2009 over de rol van betrokkene bij de hennepkwekerij verklaard. [getuige 1] en [getuige 2] hebben dat gedaan zonder hun eigen betrokkenheid te ontkennen. Bovendien hebben [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] verklaard dat niet van tevoren was afgesproken dat zij betrokkene zouden beschuldigen als de hennepkwekerij werd ontdekt. De verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] worden ondersteund doordat betrokkene op 3 juni 2009 tegenover de politie heeft verklaard dat [getuige 2] hem in de ochtend van 2 juni 2009 heeft opgebeld met de mededeling ‘dat de politie voor de deur stond voor wiet’, terwijl betrokkene geen aannemelijke verklaring voor dat telefoongesprek heeft gegeven. Nu [getuige 1], [getuige 2] noch [getuige 3] met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat de afgelegde verklaringen onjuist waren, moet in de onderhavige procedure worden uitgegaan van de juistheid van de eerst afgelegde verklaringen.
4.4. Betrokkene heeft op geen enkel ogenblik twijfel doen rijzen over de uitkomsten van het onderzoek. Hij heeft zich steeds beperkt tot een blote ontkenning van het hem verweten incident. Op basis van de belastende verklaringen van [getuige 1] en de broers [getuige 2] en [getuige 3] is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Betrokkene heeft zich aldus - verwijtbaar - schuldig gemaakt aan plichtsverzuim zodat het college bevoegd was hem disciplinair te straffen. De aard en de ernst van de verweten gedraging is zodanig dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag hieraan niet onevenredig kan worden geacht.
4.5. Het voorgaande leidt al tot de conclusie dat het hoger beroep van betrokkene tegen het verleende onvoorwaardelijk strafontslag ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad hoeft dan ook niet meer toe te komen aan een beoordeling van het hoger beroep van het college.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) P.J.M. Crombach
ew