ECLI:NL:RBROT:2017:1752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
ROT 16/4404 ROT 16/4635
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet na onderzoek naar gezamenlijke huishouding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2017, gaat het om de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering van eiseres op basis van de Participatiewet (Pw). De gemeente Rotterdam heeft op 18 december 2015 de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken, en op 15 maart 2016 de uitkering over een eerdere periode herzien en teruggevorderd. Dit gebeurde na een anonieme melding dat eisers samenwoonden, ondanks hun scheiding van tafel en bed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een onderzoek heeft ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij verschillende onderzoeksbevindingen zijn gedaan, zoals het water- en energieverbruik in de woning van eiseres en waarnemingen van de auto van eiser in de buurt van haar woning.

Eisers hebben betoogd dat de anonieme tip onvoldoende onderbouwd was en dat het onderzoek niet proportioneel was. De rechtbank oordeelt echter dat de tip voldoende concrete informatie bevatte en dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen waren voor een huisbezoek. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers in de periode in geding niet duurzaam gescheiden leefden, en dat eiseres haar wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat eiser vaak bij haar was. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/4404 en ROT 16/4635

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2017 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres,
beiden wonende te Rotterdam, hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Avedissian en drs. G. van Hal.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2015 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 8 december 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 15 maart 2016 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 februari 2006 tot en met 7 december 2015 herzien en de over die periode ten onrechte aan eiseres uitgekeerde uitkering van € 113.883,97 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 15 maart 2016 (primair besluit III) heeft verweerder eiser mede aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de aan eiseres over de periode van
1 februari 2006 tot en met 7 december 2015 ten onrechte aan eiseres uitgekeerde uitkering van € 113.883,97.
Bij besluit van 3 juni 2016 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 juni 2016 (bestreden besluit II) heeft verweerder, voor zover thans nog van belang, het bezwaar van eiser tegen primair besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Eiser heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Eiseres heeft bij brief van 20 oktober 2016 (aanvullende) verklaringen van omwonenden overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 2 november 2016 desgevraagd gereageerd op de brief van eiseres van 20 oktober 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2016, tegelijk met dat in de zaak met zaaknummer ROT 16/5108. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers zijn volgens de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) sinds 11 april 1986 met elkaar gehuwd. Met ingang van 21 juni 1999 zijn zij gescheiden van tafel en bed. Eiseres staat met ingang van 1 februari 2006 in de BRP ingeschreven op het adres [adres] . Op dit adres staat tevens [naam] , een dochter van eisers ingeschreven. Eiser staat in de BRP ingeschreven op het adres [adres] . [naam] is de hoofdbewoner van dit adres.
2. Naar aanleiding van een anonieme melding op 30 december 2014 dat eisers samen woonachtig zijn in de woning aan [adres] en dat de scheiding in scène is gezet zodat eiseres een bijstandsuitkering kon ontvangen, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres.
3.1.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder aan de herziening en terugvordering ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met de op grond van artikel 17 van de Pw op haar rustende verplichting heeft verzwegen dat zij over de betrokken periode niet duurzaam gescheiden leefde van eiser en dat zij dus over die periode als gehuwd moet worden aangemerkt, als gevolg waarvan ten onrechte bijstandsverlening heeft plaatsgevonden. Aan de intrekking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met de op grond van artikel 17 van de Pw op haar rustende verplichting onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt en ten onrechte medewerking heeft geweigerd aan het mogelijk maken van een noodzakelijk huisbezoek, zodat per de intrekkingsdatum, naar de rechtbank begrijpt, niet kon worden vastgesteld dat eisers duurzaam gescheiden leefden.
3.2.
Verweerder heeft aan bestreden besluit I de volgende onderzoeksbevindingen ten grondslag gelegd.
Het waterverbruik in de woning aan [adres] blijkt sinds eind 2007 ver boven het gemiddelde voor twee personen te liggen en dit geldt ook voor het verbruik van gas en elektriciteit vanaf 2011. Het waterverbruik van de woning aan [adres] blijkt sinds 2010 rond het gemiddelde verbruik voor één persoon te liggen en dit geldt eveneens voor het verbruik van elektriciteit vanaf 2011 (het verbruik van gas blijkt ruim onder het gemiddelde voor één persoon te liggen).
Voorts blijkt dat eiseres sinds 1 januari 2005 een parkeervergunning heeft voor de auto met het kenteken [kenteken] . Deze auto stond op naam van eiser.
Ook zijn in de periode van 24 januari 2015 tot en met 1 april 2015 in de omgeving van de woning aan de [adres] 24 waarnemingen verricht. Bij 13 van deze waarnemingen is de auto van eiser met kenteken [kenteken] in de omgeving van de woning van eiseres aangetroffen.
Verweerder heeft in deze voorlopige onderzoeksresultaten, waarbij het kon gaan om een fraudebedrag van meer dan € 50.000,-, op 14 april 2015 aanleiding gezien het bestuursrechtelijk onderzoek voort te zetten als een strafrechtelijk onderzoek.
De sociaal rechercheur heeft 14 waarnemingen verricht in de periode van 7 september 2015 tot en met 16 september 2015 in de buurt van de [adres] . Bij 12 van de 14 waarnemingen heeft de sociaal rechercheur daar de auto van eiser aangetroffen. Ook heeft de sociaal rechercheur eiser zelf waargenomen bij de woning van eiseres.
Uit de door de sociaal rechercheur gevorderde afschriften van de bankrekening van eiser met het nummer [rekeningnummer] blijkt dat de bankrekening tot 11 mei 2010 een zogeheten “en/of rekening” met eiseres was. Vanaf 11 mei 2010 staat de bankrekening alleen op naam van eiser. In de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 februari 2015 worden meerdere pintransacties met betrekking tot deze bankrekening in de omgeving van de woning aan [adres] gedaan en weinig in de omgeving van [adres]
Uit dossieronderzoek heeft de sociaal rechercheur geconstateerd dat eiser op 1 mei 2000 eiseres heeft begunstigd op een nieuwe levensverzekering en dat de Belastingdienst eiser en eiseres sinds 2012 beschouwt als fiscale partners.
Nadat de officier van justitie op 26 oktober 2015 toestemming gaf voor een aanhouding buiten heterdaad, is eiseres op 8 december 2015 aangehouden in de woning aan de [adres] en eiser in de directe omgeving van die woning. Tijdens de aanhouding van eiseres in de woning heeft de sociaal rechercheur om toestemming voor een huisbezoek verzocht. Hij heeft eiseres geïnformeerd over de aanleiding voor het huisbezoek en dat weigering gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand. Eiseres heeft toestemming voor het huisbezoek geweigerd.
Op 8 december 2015 heeft de bewoonster van [adres] tegenover twee sociaal rechercheurs tijdens een buurtonderzoek een door haar ondertekende verklaring afgelegd, dat in de woning van eiseres al zestien jaren de man en de vrouw van de getoonde foto’s van eiser en eiseres wonen.
Op 8, 9 en 10 december 2015 verhoren de politie en twee sociaal rechercheurs eiser en eiseres op het politiebureau. Eiseres heeft onder andere verklaard dat de relatie tussen haar en haar echtgenoot sinds 1999 normaal is. Volgens eiseres mag haar echtgenoot komen en gaan in het belang van de kinderen, maar is het in al die jaren nooit tot een relatie gekomen tussen haar en haar echtgenoot. Ook heeft eiseres desgevraagd verklaard dat eiser de sleutels van de woning heeft. Volgens eiseres heeft eiser daar nog nooit overnacht. Verder heeft eiseres verklaard dat eiser haar weleens helpt met de boodschappen, dat eiser met de auto komt als dat nodig is en dat hij weleens mee-eet. Volgens eiseres is dit al zo sinds de scheiding van tafel en bed in 1999. Eiseres heeft ontkend dat eiser en zij samenwonen.
Eiser heeft tijdens het verhoor verklaard dat hij sinds januari 2015 in de woning van eiseres woont en slaapt.
Op 7 januari 2016 heeft de bewoonster die aan de [adres] woont tegenover twee sociaal rechercheurs verklaard zij eiser en eiseres al vijftien jaren kent en dat eisers, die zij op de getoonde foto’s van eisers herkent, daar ook al vijftien jaren wonen. Deze buurvrouw heeft de verklaring niet ondertekend, omdat zij de verklaring anoniem wil doen.
3.3.
Aan bestreden besluit II heeft verweerder, onder verwijzing naar bestreden besluit I, ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 59, tweede lid, van de Pw eiser – met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden – hoofdelijk aansprakelijk is voor de kosten van bijstand, nu deze ten onrechte niet als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend.
4. Eisers stellen dat de anonieme tip die de aanleiding van het onderzoek heeft gevormd onvoldoende is onderbouwd en niet concreet genoeg is.
Verder stellen eisers dat het onderzoek indruist tegen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder had een minder ingrijpend middel moeten toepassen, bijvoorbeeld door eisers uit te nodigen voor een gesprek bij verweerder. Verweerder heeft echter op 14 april 2015 rauwelijks besloten om het bestuursrechtelijk onderzoek voort te zetten als een strafrechtelijk onderzoek. Het onderzoek was daarbij, in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vooringenomen, nu verweerder voordat het was afgerond al had geconcludeerd dat het fraudebedrag meer dan € 50.000,- kon bedragen.
Verweerder heeft op grond van het voorgaande met het huisbezoek artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. Weliswaar heeft verweerder op grond van artikel 53a Pw een bevoegdheid om onderzoek in te stellen, maar de wijze van uitvoering van dit onderzoek was niet juist. Ten tijde van de aanhouding is het huisrecht van eiseres geschonden. Ondanks dat eiseres geen toestemming heeft gegeven voor een huisbezoek, zijn de opsporingsambtenaren de woning ingegaan, zijn zij eiseres naar de bovenverdieping gevolgd en hebben zij hun bevindingen gerapporteerd. Zij hebben, hoewel eiseres meermalen heeft aangegeven geen toestemming te geven, in het proces-verbaal opgenomen dat het binnentreden wel met toestemming van eiseres heeft plaatsgevonden. Deze expliciete toestemming blijkt nergens uit. Voor het binnentreden was dan ook een machtiging vereist. De “verboden vruchten” van het huisbezoek moeten dan ook buiten beschouwing blijven.
Verder voert eiseres aan dat de verklaring van eiser dat er sinds januari 2015 sprake is van een toenadering, niet betekent dat eisers weer bij elkaar zijn. Dat eiser vanwege de kinderen over de vloer komt, betekent evenmin dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren. Dat eiser pintransacties in de buurt van de woning aan [adres] heeft verricht, heeft diverse redenen en mag geen doorslaggevende betekenis hebben.
De onderzoeksgegevens bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eisers sinds 15 januari 1999 of 1 februari 2016 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
Onder verwijzing naar een overgelegde verklaring van “Alberto” van 18 april 2016 dat hij regelmatig met eiser naar het werk rijdt, stelt eiseres dat de aanwezigheid van de auto van eiser in de directe nabijheid van de woning aan [adres] onvoldoende is om van een hoofdverblijf van eiser aldaar te spreken. Eisers hebben immers samen kinderen. De auto is bij de waarnemingen ook regelmatig niet aangetroffen en voorts zeggen de waarnemingen niets over een periode van 21 jaar.
Aan de verklaringen van twee omwonenden, die tegenstrijdigheden bevatten en waarvan er een niet ondertekend is, kan geen zwaarwegende betekenis worden toegekend, nu beide omwonenden eiser al een lange tijd niet hebben gezien. Eisers hebben voorts verklaringen van buurtbewoners overgelegd, die erop neerkomen dat eiser niet in de woning woont. Eisers hebben ten slotte gesteld dat door verweerder een nader buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij voor eisers positieve verklaringen van buurtbewoners ten onrechte buiten de beoordeling zijn gehouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Het betoog van eiseres dat de anonieme tip die de aanleiding voor het onderzoek heeft gevormd onvoldoende concreet en onderbouwd was faalt. De tip bevat immers de namen van eisers, het adres waar eiser staat ingeschreven, waar eiser werkzaam is, hoe laat eiser gaat werken, wanneer hij terugkomt en in wat voor auto met welk kenteken eiser rijdt; ook zijn twee foto’s van eiser bijgevoegd.
5.2.
Van de door eiseres gestelde vooringenomenheid van verweerder omdat verweerder rauwelijks zou hebben besloten om het bestuursrechtelijk onderzoek voort te zetten als een strafrechtelijk onderzoek, is niet gebleken. Op basis van de anonieme tip, opgevraagde bankafschriften, observaties en dossieronderzoek heeft verweerder op 14 april 2015 terecht geconcludeerd dat het fraudebedrag meer dan € 50.000,-
konbedragen. Daarbij wordt opgemerkt dat een strafrechtelijk onderzoek met meer waarborgen is omkleed. In aanmerking genomen dat verweerder in de op dat moment beschikbare onderzoeksgegevens tevens voldoende reden voor een huisbezoek heeft mogen zien, kan niet worden geoordeeld dat het onderzoek indruist tegen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, of dat artikel 8 van het EVRM is geschonden. Het door eisers bepleite horen van henzelf, heeft bovendien nadien ook plaatsgevonden.
5.3.
Ten aanzien van het huisbezoek is niet in geschil dat rapporteurs zich hebben gelegitimeerd en eiseres met toestemming van de officier van justitie in de woning hebben aangehouden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd erkend dat in het proces-verbaal van 8 december 2015 een machtiging tot binnentreden wordt vermeld en de rechtbank ziet geen aanleiding aan deze machtiging te twijfelen. De rapporteurs hebben eiseres vervolgens om toestemming gevraagd om de woning aan de rapporteurs te tonen omdat een gezamenlijke huishouding van eisers werd vermoed. Zij hebben haar meegedeeld dat zij het recht had dit te weigeren, maar dat dit gevolgen voor haar uitkering kon hebben. Eiseres heeft daarop gereageerd met: “ik ga niets tekenen omdat ik dit een overval vindt”. Gelet op deze weigering de gevraagde toestemming te verlenen, heeft verweerder aan het bestreden besluit terecht geen bevindingen van het (voorgenomen) huisbezoek ten grondslag gelegd en al evenmin vruchten daarvan.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; onder meer de uitspraak van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8903) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Uit genoemde rechtspraak volgt tevens dat het al dan niet hebben van een gezamenlijk hoofdverblijf of verrichten van wederzijdse zorg, anders dan eisers lijken te betogen, niet van belang is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van de onder 3.2 vermelde onderzoeksbevindingen terecht op het standpunt gesteld dat eisers in de periode in geding niet duurzaam gescheiden leefden en dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingplicht heeft geschonden door verweerder niet te informeren over het feit dat eiser vaak bij haar was. Daardoor heeft zij verweerder de mogelijkheid onthouden om te beoordelen of eisers duurzaam gescheiden leefden en heeft over de periode in geding ten onrechte bijstandsverlening plaatsgevonden. Eisers hebben bij diverse bevindingen van verweerder toelichtingen, nuanceringen en alternatieve verklaringen naar voren gebracht – onder meer dat eiser in verband met de kinderen vaak over de vloer kwam en dat hij pinde in de buurt van de woning van eiseres om een zakcentje aan zijn kinderen te geven – maar deze toelichtingen, nuanceringen en alternatieve verklaringen acht de rechtbank, ook in onderling verband beschouwd, onvoldoende overtuigend om af te kunnen doen aan het overheersende totaalbeeld dat naar voren komt uit de bevindingen van verweerder.
6.3.
Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de onderzoeksbevindingen erop duiden dat eisers over de gehele periode vanaf 21 juni 1999 niet duurzaam gescheiden hebben geleefd, maar dat verweerder desondanks heeft gekozen voor de datum 1 februari 2006, de inschrijfdatum van eiseres op het adres [adres] , als ingangsdatum van de herziening. De rechtbank constateert dat deze keuze niet in het nadeel is van eisers.
6.4.
Ten aanzien van de niet met objectieve stukken onderbouwde stelling van eisers dat een nader buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij voor eisers positieve verklaringen van buurtbewoners ten onrechte buiten de beoordeling zijn gebleven, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat de bevindingen van nader onderzoek en een aanvullende getuigenverklaring nog moeten worden neergelegd in een proces-verbaal dat onderdeel zal uitmaken van het strafrechtelijk traject en dat de bevindingen en de verklaring belastend zijn voor eisers.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers betoogd dat verweerder in bezwaar ten onrechte geen kosten heeft vergoed, terwijl de grondslag van bestreden besluit I is gewijzigd ten opzichte van de primaire besluitvorming. Dit betoog slaagt niet, nu met deze wijziging van de grondslag geen herroeping van het primaire besluit heeft plaatsgevonden die op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb tot een kostenvergoeding aanleiding kan geven.
8. Het beroep tegen bestreden besluit I, waar voor het overige geen beroepsgronden tegen zijn gericht, is ongegrond.
9.1.
In artikel 59, tweede lid, van de Pw is bepaald dat, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in artikel 17 van de Pw niet is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
9.2.
Nu eisers in de periode hier in geding niet duurzaam gescheiden leefden en eiser degene is met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden, volgt uit het hiervoor overwogene dat ten aanzien van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Pw. Verweerder was dus bevoegd de kosten van de ten onrechte aan eiseres verleende bijstand mede van eiser terug te vorderen.
9.3.
Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. A. van Gijzen en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.