In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de aanspraak van eiseres op subsidie voor de sloop van haar oude bedrijfsbus en de aanschaf van een nieuwe, op grond van de Nadere regels subsidie demontage personen- en bestelauto’s 2014. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat haar aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard omdat haar bedrijf niet in Rotterdam zou zijn gevestigd. Eiseres betwistte dit en stelde dat haar bedrijf wel degelijk ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel te Rotterdam, wat volgens haar voldoende zou moeten zijn voor de subsidieaanvraag.
De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar procedureel niet correct had afgehandeld, aangezien de e-mail van een medewerker van de subsidieadministratie als een besluit moest worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat het bezwaar tegen het primaire besluit alsnog ongegrond moest worden verklaard. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden voor de subsidie duidelijk waren en dat alleen bedrijven die daadwerkelijk in Rotterdam zijn gevestigd, in aanmerking komen voor de subsidie. Eiseres had niet kunnen aantonen dat haar bedrijf in Rotterdam was gevestigd, en daarom kon zij geen aanspraak maken op de subsidie.
De rechtbank besloot dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden, maar wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de afwijzing van de aanvraag inhoudelijk correct was. De rechtbank concludeerde dat de verwarring over de terminologie op de website van de gemeente niet voldoende was om eiseres gerechtvaardigd vertrouwen te geven in haar aanspraak op subsidie. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.